ECLI:NL:RBDHA:2025:5822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
NL25.4186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 28 januari 2025 afgewezen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dit houdt in dat de rechtbank het besluit van de minister in stand houdt.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister is niet verplicht om een asielaanvraag in behandeling te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 28 oktober 2024 een verzoek om terugname bij Frankrijk ingediend, dat door Frankrijk op 7 november 2024 is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de behandeling van zijn aanvraag niet zorgvuldig is geweest en dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling in Frankrijk. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk zonder recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4186

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. K. Benchaïb),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1] Op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt apart beslist. Dit verzoek staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.4187.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland op 28 oktober 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 7 november 2024, op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening, aanvaard.
Verwijzing zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat in de eerste plaats wordt gewezen op hetgeen in de zienswijze is aangevoerd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als en beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of toereikend is niet bespreken.
Standaard voornemen
6. Eiser stelt dat het Dublingehoor standaard en summier is waardoor de aanvraag onvoldoende zorgvuldig is behandeld. Eiser is in het gehoor niet gevraagd naar zijn psychische klachten. Deze heeft hij kenbaar moeten maken in de correcties en aanvullingen. Het voornemen is daarom volgens eiser onvoldoende deugdelijk voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Eiser stelt dat het besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Het feit dat in het besluit wel uitvoerig wordt ingegaan op de argumenten van eiser, doet volgens eiser niet af aan het feit dat de minister deze beoordeling in de voorbereidende fase al had moeten maken.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit van de minister onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister beoordeelt vervolgens de argumenten uit het aanmeldgehoor en uit de zienswijze in het bestreden besluit. Volgens de rechtbank is deze handelwijze niet onzorgvuldig. [4] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat zij geen reden ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht de minister ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister ten aanzien van Frankrijk ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat hij een reëel risico loopt in Frankrijk op een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. [5] Frankrijk biedt volgens eiser geen, althans onvoldoende, bescherming aan asielzoekers en Frankrijk behandelt asielzoekers niet menswaardig. Eiser is eerder aan Frankrijk overgedragen en is toen aan zijn lot overgelaten. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen naar een uitspraak van het Hof [6] van 29 februari 2024 en het AIDA-rapport Frankrijk, uit 2022. Volgens eiser blijkt uit genoemd rapport in samenhang met rapporten uit voorgaande jaren, dat er sprake is van structurele problemen in de opvang in Frankrijk. Eiser heeft al eerder in Franrijk problemen met de opvang ondervonden en kan dit niet opnieuw doormaken. Eveneens blijkt volgens eiser uit het AIDA-rapport dat asielzoekers gelimiteerde toegang hebben tot medische zorg in Frankrijk, terwijl eiser deze medische zorg nodig heeft voor psychische ondersteuning en de behandeling van zijn pijnklachten. Al met al stelt eiser zich op het standpunt dat Frankrijk zich niet aan de internationale verplichtingen houdt.
7.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. [7] Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [8] en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn als de tekortkomingen structureel zijn en een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [9]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voor zover eiser zijn stelling heeft onderbouwd met een beroep op het AIDA-rapport van 2022 en de enkele verwijzing naar een uitspraak van het Hof van 29 februari 2024, wijst de rechtbank erop dat de Afdeling in haar uitspraken het AIDA-rapport heeft meegenomen in de beoordeling. [10] Dat de situatie nu wezenlijk anders is dan de situatie die de Afdeling in haar uitspraken heeft betrokken, is niet aannemelijk geworden. Eiser heeft ook anderzijds niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem van Frankrijk. Daarnaast kan eiser zich
– mocht hij problemen ervaren – wenden tot de (hogere) Franse autoriteiten om daar zijn beklag te doen. Eiser heeft niet onderbouwd dat de Franse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet de minister de asielaanvraag in behandeling nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Eiser is van oordeel dat er sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan Nederland de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling zou moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft als gevolg van de gebeurtenissen psychische klachten gekregen. Hij heeft een hoge mate van stress, slaapt slecht en heeft last van nachtmerries. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij geen aanleiding heeft hoeven zien om de aanvraag in behandeling te nemen. Omdat er sprake is van onduidelijk beleid, had de minister in haar besluit kenbaar op alle aangedragen feiten en omstandigheden in moeten gaan. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. [11]
8.1.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Er mag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit worden gegaan dat eiser in Frankrijk toegang heeft tot opvang en medische zorg en dat de medische zorg van een vergelijkbaar niveau is als in Nederland. Eiser heeft niet met objectieve dan wel medische informatie onderbouwd dat zijn klachten niet of niet adequaat kunnen worden behandeld in Frankrijk. De minister heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4348).
5.Handvest van de gronderechten van de Europese Unie.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1863) en de uitspraak van 30 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3552).
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3737) en van 10 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2373).