In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 28 januari 2025 afgewezen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dit houdt in dat de rechtbank het besluit van de minister in stand houdt.
De rechtbank overweegt dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister is niet verplicht om een asielaanvraag in behandeling te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 28 oktober 2024 een verzoek om terugname bij Frankrijk ingediend, dat door Frankrijk op 7 november 2024 is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de behandeling van zijn aanvraag niet zorgvuldig is geweest en dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling in Frankrijk. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk zonder recht op proceskostenvergoeding.