ECLI:NL:RBDHA:2025:5889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
NL24.50273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanwijzing van Tunesië als veilig land van herkomst in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 april 2025 wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, geboren in Tunesië, had op 25 november 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor haarzelf en haar minderjarige zoon. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 16 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met een terugkeerbesluit en een inreisverbod. De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de aanwijzing van Tunesië als veilig land van herkomst niet voldoende is gemotiveerd, vooral omdat de minister geen rekening heeft gehouden met de specifieke situatie van eiseres en haar zoon. De rechtbank verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van 4 oktober 2024, waarin wordt gesteld dat een land niet als veilig kan worden aangemerkt als er uitzonderingen voor bepaalde groepen zijn. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen en vernietigt het besluit, waardoor de minister opnieuw op de aanvraag moet beslissen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50273
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiseres,
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [v-nummer],
mede namens haar minderjarige kind:
[naam],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. M. Weerman).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 25 november 2024 voor haarzelf en haar zoon een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. In dit besluit zijn ook een terugkeerbesluit, een vertrektermijn en een inreisverbod opgelegd.
1.1. Eiseres heeft beroepsgronden en aanvullende gronden ingediend. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en nadere stukken.
2. De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, [1] op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar zoon, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ook is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag.
5.1. Eiseres stelt dat zij is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Tunesië en dat zij de Tunesische nationaliteit heeft. Voorts heeft zij verklaard dat zij problemen heeft ondervonden met haar broers, omdat haar zoon uit een buitenechtelijke relatie is geboren. Verder heeft zij verklaard dat zij problemen heeft ondervonden met de vader van haar zoon, omdat hij haar zoon niet wilde erkennen. Zij vreest bij terugkeer naar Tunesië gedood te worden door haar broers of de vader van haar zoon.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
  • problemen met haar broers vanwege haar buitenechtelijke kind;
  • problemen met de vader van haar zoon.
6.1. De minister heeft de asielmotieven geloofwaardig geacht, maar heeft de aanvraag afgewezen omdat Tunesië wordt beschouwd als een veilig land van herkomst. De minister verwerpt in het bestreden besluit het beroep van eiseres op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 4 oktober 2024. [2] Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt zij onder een van de uitzonderingscategorieën valt en dat Tunesië voor haar persoonlijk niet veilig is. De minister stelt dat niet is komen vast te staan dat eiseres niet de hulp van de autoriteiten kan inroepen. Ook in het geval van problemen met haar broers dan wel met de vader van haar kind kan eiseres zich tot de autoriteiten wenden voor hulp. De minister wijst er in dit kader ook op dat eiseres Tunesië op legale wijze is uitgereisd en daarna twee keer, zonder problemen van de zijde van de Tunesische autoriteiten, vanuit Turkije naar Tunesië is teruggekeerd. Hieruit volgt dat eiseres geen problemen heeft te verwachten van de autoriteiten en dus ook hun hulp kan inroepen. De minister verwerpt daarom het standpunt dat zij had moeten toetsen of eiseres tot een sociale groep behoort die gegronde vrees heeft om hierdoor bij terugkeer problemen te ondervinden. Verder meent de minister dat de belangen van het kind voldoende zijn meegewogen. Ten slotte acht de minister het beroep op artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) onvoldoende onderbouwd.
6.2. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep aangetekend. Hieronder zal de rechtbank beoordelen wat eiseres heeft aangevoerd.
Is Tunesië een veilig land van herkomst?
Wat vinden partijen?
7. Eiseres betoogt dat uit het eerder genoemde Hof-arrest volgt dat een land niet als veilig land van herkomst mag worden aangewezen als in die aanwijzing uitzonderingen worden gemaakt. Het Hof maakt daarbij geen onderscheid tussen uitzonderingen voor gebieden en groepen. De kwalificatie van een land als veilig moet betrekking hebben op het gehele grondgebied en alle personen, zonder structurele uitzonderingen. Het uitzonderen van groepen ondermijnt het concept van veiligheid, zoals bedoeld in de Procedurerichtlijn. [3] De minister mocht Tunesië niet als veilig land van herkomst aanmerken, omdat ook groepen niet uitgezonderd mogen worden. Subsidiair voert eiseres aan dat ook al zou Tunesië in algemene zin wel veilig zijn, dat voor eiseres nog niet zo is, omdat de dreiging afkomstig is van niet-statelijke actoren (broers van eiseres en vader van zoon) en de autoriteiten daartegen geen effectieve bescherming bieden. De rechtbank moet actief nagaan of Tunesië veilig is voor eiseres en haar zoon. Eiseres heeft ter zitting de beroepsgrond over de toepassing van artikel 64 Vw ingetrokken.
8. De minister stelt zich op het standpunt dat Tunesië terecht is aangewezen als veilig land van herkomst. Het arrest van het Hof heeft geen betrekking op het uitzonderen van groepen. De minister stelt dat, in tegenstelling tot de uitzondering voor delen van een grondgebied, in de bewoordingen van de Procedurerichtlijn wel indicaties zijn te vinden voor het kunnen uitzonderen van groepen personen. De minister wijst op de tekst van artikel 36, eerste lid, van de Procedurerichtlijn. [4] De minister doelt daarbij op de in dat artikel genoemde ‘specifieke omstandigheden’, die, naar de mening van de minister, ook betrekking kunnen hebben op het onderdeel zijn van een bepaalde groep. De minister stelt verder dat de verwijzing van het Hof naar artikel 30, derde lid, van de vorige Procedurerichtlijn [5] geen betekenis heeft voor de vraag of groepen op dit moment uitgezonderd kunnen worden. De minister betoogt ook dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de huidige Procedurerichtlijn niet blijkt dat de Uniewetgever de mogelijkheid heeft willen uitsluiten om bepaalde groepen van de aanwijzing als veilig land van herkomst uit te zonderen. De minister wijst erop dat bij de totstandkoming van de huidige Procedurerichtlijn nadrukkelijk is gekozen voor het laten vervallen van de mogelijkheid om gebiedsdelen uit te zonderen. Het uitzonderen van groepen heeft echter niet ter discussie gestaan en daaruit leidt de minister af dat de mogelijkheid bestaat om die uitzondering wel te maken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. Op grond van de artikelen 36 en 37 en bijlage I van de Procedurerichtlijn kan de minister een land als veilig land van herkomst aanmerken. Een aanwijzing van een land als veilig land van herkomst betekent dat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het land in zijn individuele geval toch niet veilig is. [6]
9.1. Tunesië is door de minister aangewezen als veilig land van herkomst. De aanwijzing geldt niet ten aanzien bepaalde groepen. [7]
9.2. Uit de rechtspraak volgt dat een vreemdeling kan opkomen tegen de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. [8] De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in 2017 [9] een uitspraak gedaan over de aanwijzing van een veilig land van herkomst met uitzondering voor een bepaalde groep. De Afdeling heeft dit rechtmatig geacht.
9.3. De rechtbank ziet, in navolging van een aantal andere zittingsplaatsen van deze rechtbank, [10] gelet op het Hof-arrest aanleiding om af te wijken van de hiervoor genoemde rechtspraak van de Afdeling. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
9.4. Het Hof heeft geoordeeld dat een land niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt als een deel van het grondgebied niet aan de voorwaarden van bijlage I van de Procedurerichtlijn voldoet. Hoewel het Hof zich in het arrest niet expliciet uitlaat over de uitzondering van groepen, acht de rechtbank de overwegingen van het arrest ook van belang voor de beantwoording van de vraag of de minister een dergelijke uitzondering kan maken. Het Hof beschrijft namelijk hoe het Unierechtelijke begrip veilig land van herkomst moet worden uitgelegd. Zo moet bij de uitleg van dit begrip niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen, maar ook met de context, ontstaansgeschiedenis en de doelstelling van de Procedurerichtlijn. [11]
9.5. Volgens het Hof [12] is in de bewoordingen en de context van artikel 37 en bijlage I van de Procedurerichtlijn geen aanknopingspunt te vinden dat bij de aanwijzing van een veilig land van herkomst een uitzondering gemaakt kan worden voor een deel van dat land. De tekst van bijlage I lijkt volgens het Hof zelfs eerder op het tegendeel te wijzen. Daarin staat dat de aanwijzing van een veilig land van herkomst alleen kan plaatsvinden als is aangetoond dat er ‘algemeen gezien en op duurzame wijze’ geen sprake is van vervolging. Hieruit kan worden afgeleid dat op het gehele grondgebied aan de voorwaarden van bijlage I moet zijn voldaan om een land als veilig land van herkomst te kunnen aanwijzen. De rechtbank overweegt dat in artikel 37 en bijlage I ook geen aanknopingspunt is te vinden dat een land als veilig land van herkomst kan worden aangewezen als dat niet voor de gehele bevolking geldt. Ook dan kan immers niet gezegd worden dat in het land algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging.
9.6. De rechtbank volgt het betoog van de minister niet dat in de tekst van artikel 36, eerste lid, van de Procedurerichtlijn indicaties zijn te vinden die erop wijzen dat het uitzonderen van groepen mogelijk is. De in dit artikel opgenomen zinsnede ‘specifieke omstandigheden’ zou in de redenering van de minister even zo goed betrekking kunnen hebben op een deel van het land, terwijl dit nu juist door het Hof is uitgesloten. De door de minister op de zitting genoemde voorbeelden om te onderbouwen dat het uitzonderen van groepen wel mogelijk zou moeten zijn, namelijk het hebben van een bepaald geslacht of het aanhangen van een bepaalde religie, acht de rechtbank niet overtuigend. Dit zijn immers omstandigheden, die een rol spelen bij de individuele beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van de weerlegging van het rechtsvermoeden dat een land veilig is. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat een land als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt als een land niet veilig is voor een bepaalde groep.
9.7. De stelling van de minister dat de verwijzing van het Hof naar artikel 30, derde lid, van de vorige Procedurerichtlijn geen betekenis heeft voor de vraag of groepen uitgezonderd kunnen worden, volgt de rechtbank evenmin. Naar het oordeel van de rechtbank verwijst het Hof in de door de minister bedoelde passage niet naar het derde lid van artikel 30 van de vorige Procedurerichtlijn maar naar het eerste lid. [13] De stelling berust dus op een onjuist uitgangspunt. De rechtbank wijst er daarnaast op dat uit artikel 30, derde lid, van de vorige Procedurerichtlijn volgde dat lidstaten bij de inwerkingtreding van die richtlijn wetgeving mochten handhaven die een deel van een land als veilig, of een land of een deel van het land als veilig voor een bepaalde groep van personen aanmerkte. Deze bepaling is, evenals artikel 30, eerste lid, van de vorige Procedurerichtlijn, niet teruggekomen in artikel 36 van de huidige Procedurerichtlijn. De rechtbank acht de overwegingen van het Hof, in de punten 72 tot en met 76, daarom ook van toepassing op het uitzonderen van groepen bij de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst.
9.8. De rechtbank volgt de minister ook niet het in het standpunt dat de geschiedenis van de totstandkoming van de huidige Procedurerichtlijn ruimte biedt voor het maken van een uitzondering voor groepen. Niet ter discussie staat dat de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst betekent dat een aanvraag procedureel beperkter en inhoudelijk op andere wijze wordt afgedaan dan een aanvraag waarin het land niet is aangewezen als veilig land van herkomst. Het Hof wijst erop dat dit een bijzondere behandelingsregeling is die afwijkt van de bepalingen voor de normale asielprocedure. [14] Als artikel 37 van de Procedurerichtlijn zo zou worden uitgelegd dat het ook mogelijk is om een land als veilig land van herkomst aan te merken terwijl dat voor een deel van het land niet geldt, zou dat een verruiming betekenen van de werkingssfeer van de bijzondere behandelingsregeling. Het Hof stelt vervolgens vast dat een dergelijke verruiming niet past bij de strikte uitleg die aan een van de normale asielprocedure afwijkende bepaling moet worden gegeven. [15] De rechtbank oordeelt dat het uitzonderen van groepen, net als het uitzonderen van gebieden, een verruiming betekent van de werkingssfeer van artikel 37 van de Procedurerichtlijn. Voor die verruiming is in de tekst en de ontstaansgeschiedenis van de Procedurerichtlijn geen steun te vinden.
9.9. De rechtbank wijst bovendien op de laatste zin van punt 81 van het Hof-arrest. Daaruit volgt dat, als de Uniewetgever in de Procedurerichtlijn geen mogelijkheid heeft opgenomen om delen van het grondgebied van een land uit te zonderen, dat het resultaat is van de afwegingen en de voorkeur van die wetgever. Dat betekent dat de Uniewetgever er dus voor heeft gekozen dat een volledig onderzoek moet worden gedaan in de asielverzoeken van aanvragers in wier land van herkomst niet op het gehele grondgebied wordt voldaan aan de voorwaarden van bijlage I van de Procedurerichtlijn. De rechtbank ziet niet in waarom deze overweging van het Hof niet ook opgaat voor de uitsluiting van groepen. Nu de Procedurerichtlijn ook niet de mogelijkheid kent om bepaalde groepen uit te zonderen van de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst, moet ervan uit worden gegaan dat het niet opnemen van die mogelijkheid ook de bewuste keuze van de Uniewetgever is geweest. Dat de wetgever in verordening 2024/1348, [16] en overigens ook in de vorige Procedurerichtlijn, een andere keuze heeft gemaakt, is een bevestiging van de stelling dat deze keuzes aan de Uniewetgever zijn.
9.10. De rechtbank komt tot de conclusie dat het uitzonderen van groepen zich niet verdraagt met de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst in de zin van de Procedurerichtlijn. De rechtbank verklaart daarom artikel 3.37f, vierde lid, aanhef en onder a van het VV, waarin de mogelijkheid wordt geboden om een land als veilig land van herkomst aan te wijzen met uitzondering van één of meer bepaalde groepen, onverbindend. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden besluit niet draagkrachtig is gemotiveerd. Het besluit wordt daarom vernietigd. De beroepsgrond slaagt.
9.11. De overige beroepsgronden hebben betrekking op de vraag of eiseres heeft voldaan aan de bewijslast die is geformuleerd in paragraaf C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire. Omdat de aanvraag van eiseres niet met toepassing van deze paragraaf beoordeeld had moeten worden, komt de rechtbank niet meer toe aan bespreking van de daarop betrekking hebbende beroepsgronden.
Wat betekent het oordeel van de rechtbank voor eiseres?
10. Het beroep is gegrond, omdat de minister de aanvraag van eiseres ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet voldoende is gemotiveerd. Dit besluit zal daarom vernietigd worden. De minister zal opnieuw op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
10.1. Omdat het beroep gegrond verklaard wordt, zal de rechtbank de minister veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiseres. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en is ter zitting verschenen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. Omdat de zaak een gemiddeld gewicht heeft, is op deze waarde de factor 1,0 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 16 december 2024;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is op 9 april 2025 gedaan door mr. L.J. van der Veen, voorzitter,
en mr. H. Hanssen – Telman en mr. A.G.D. Overmars, leden, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaargemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE: wet- en regelgeving

Procedurerichtlijn 2005/85/EU

Artikel 30
1. Onverminderd artikel 29 kunnen de lidstaten voor de behandeling van asielverzoeken wetgeving handhaven of invoeren met het oog op de nationale aanmerking, overeenkomstig bijlage II, van andere derde landen dan de landen die op de gemeenschappelijke minimumlijst zijn opgenomen als veilige landen van herkomst. Dat kan inhouden dat een deel van een land als veilig wordt aangemerkt indien de voorwaarden van bijlage II voor dat deel zijn vervuld.
(…)
3. De lidstaten kunnen tevens wetgeving die op 1 december 2005 van kracht is, handhaven voor de nationale aanmerking van een deel van een land als veilig of een land of een deel van een land als veilig voor een specifieke groep van personen in dat land, indien de in lid 2 genoemde voorwaarden voor dat deel of die groep zijn vervuld.

Procedurerichtlijn 2013/32/EU

Artikel 36
1. Een derde land dat op grond van deze richtlijn als veilig land van herkomst is aangemerkt, kan voor een bepaalde verzoeker, nadat zijn verzoek afzonderlijk is behandeld, alleen als veilig land van herkomst worden beschouwd wanneer:
a. a) hij de nationaliteit van dat land heeft, of
b) hij staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had,
en wanneer hij geen substantiële redenen heeft opgegeven om het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst te beschouwen ten aanzien van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU.
Artikel 37
1. De lidstaten kunnen voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming wetgeving handhaven of invoeren met het oog op de nationale aanmerking, overeenkomstig bijlage I, van veilige landen van herkomst.
2. De lidstaten onderzoeken de situatie in derde landen die overeenkomstig dit artikel als veilige landen van herkomst zijn aangemerkt, regelmatig opnieuw.
3. De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is overeenkomstig dit artikel dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
4. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de landen die overeenkomstig dit artikel als veilige landen van herkomst worden aangemerkt.
Bijlage I
Aanmerking van veilige landen van herkomst voor de toepassing van artikel 37, lid 1
Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2011/95/EU, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
a. a) de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
b) de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;
c) de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève;
d) het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.NL 29.6.2013 Publicatieblad van de Europese Unie L 180/87

Vreemdelingencirculaire

Paragraaf C2/7.2 (voor zover van belang)
(…)
De IND verklaart een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw, wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet veilig is. In plaats daarvan beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
Bij de beoordeling of het land van herkomst in het geval van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt, geldt een gedeelde bewijslast tussen de IND en de vreemdeling. Dit betekent dat:
• de IND onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling in het algemeen als veilig kan worden aangemerkt, waarbij de laatst verrichte (her)beoordeling in beginsel als maatgevend wordt aangemerkt; en
• de vreemdeling moet onderbouwen dat zijn land van herkomst in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
Paragraaf C7/1.2 Veilige landen van herkomst
(…)
Tunesië
Bijzonderheden en/of uitzonderingen:
De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:
• LHBTIQ+;
• personen die aannemelijk kunnen maken dat ze een zogenoemde S17-maatregel op hun naam hebben staan;
• journalisten, activisten en politiek opponenten, die kritiek uitten op de president en/of regering;
• personen die te maken krijgen met (strafrechtelijke) vervolging, en die concreet aannemelijk kunnen maken dat de in Tunesië bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in hun individuele geval niet worden geboden.

Voorschrift Vreemdelingen

Artikel 3.37f (voor zover van belang)
3. Met inachtneming van het eerste en het tweede lid zijn als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Besluit aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling.
4. Een land kan als veilig land van herkomst worden aangewezen met een uitzondering voor:
a. één of meer groepen;
b. een deel van het grondgebied.
Bijlage 13 (voor zover van belang)
(…)
Tunesië

Voetnoten

1.Zaak NL24.50274.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, C-406/22 (ECLI:EU:C:2024:841).
3.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2012 betreffende gemeenschappelijke procedures voor toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
4.De tekst van de in de uitspraak genoemde wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
5.Richtlijn 2005/85/EU van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning in trekking van de vluchtelingestatus.
6.Zie paragraaf C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
7.Zie bijlage 13, behorende bij artikel 3.37f, derde en vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) en paragraaf C7/1.2 van de Vc.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
9.Uitspraak van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:210).
10.Zie onder andere de uitspraak van rechtbank Den Haag van 8 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:172), zittingsplaats Roermond, van 8 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:190) en zittingsplaats Utrecht van 27 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:5174).
11.Zie punt 65 van het arrest.
12.Zie de punten 66 tot en met 69 van het arrest.
13.Zie de punten 73 tot en met 75 van het arrest.
14.Zie punt 70 van het arrest.
15.Zie punt 71 van het arrest.
16.Zie artikel 61, tweede lid van de verordening; verwachte inwerkingtreding op 12 juni 2026.