ECLI:NL:RBDHA:2025:5922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL24.30524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsuitspraak inzake verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling met twijfel over identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak van 9 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier beoordeeld. Eiser, die sinds 2000 in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend onder de beperking 'verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken'. De aanvraag was door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, met als argument dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning, onder andere vanwege onduidelijkheid over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet over de benodigde documenten beschikte om zijn identiteit te onderbouwen en dat er geen medische noodsituatie was die een vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigde. Eiser had weliswaar langdurig in Nederland verbleven, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitviel, gezien zijn gebrek aan rechtmatig verblijf en de lange periode van vertrekplicht. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om aan eiser een verblijfsvergunning te verlenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30524

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’.
Verweerder heeft deze aanvraag met het (primaire) besluit van 19 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 juli 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting te Breda behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder. Verder waren aanwezig [persoon 1] en [persoon 2], werkzaam bij VluchtelingenWerk Nederland (afdeling Tilburg).

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft om vrijstelling verzocht van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt in deze procedure daarom vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. Eiser stelt te zijn geboren op [datum 1] 1979 en de Togolese nationaliteit te hebben. Eiser verblijft naar eigen zeggen sinds 1 maart 2000 in Nederland. Hij heeft op 6 maart 2000 asiel aangevraagd. Deze aanvraag is niet ingewilligd bij besluit van 27 oktober 2000. Op 24 september 2001 is eiser in het kader van de Dublinverordening [1] overgedragen aan de Duitse autoriteiten. In Duitsland is eiser bekend met de naam [naam 1], geboren op [datum 2] 1978. Op 15 februari 2006 heeft eiser in België een asielaanvraag ingediend onder de naam [naam 2], geboren in 1979 met de Beninse nationaliteit. Deze aanvraag is op 7 maart 2006 afgewezen en het hiertegen ingestelde beroep is op 24 mei 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Niet bekend is of op het hoger beroep uitspraak is gedaan. Eiser is op onbekende datum Nederland weer ingereisd.
Op 13 maart 2009 heeft eiser een minuut ontvangen waarin eiser geweigerd is een aanbod te doen ingevolge de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet. Hiertegen zijn door eiser tevergeefs rechtsmiddelen ingesteld. In 2009 is eiser overgedragen aan België op grond van de Dublinverordening en is hij naar eigen zeggen direct teruggekeerd naar Nederland. Sindsdien heeft eiser nog enkele procedures doorlopen, echter deze hebben niet geleid tot een verblijfsvergunning voor eiser.
5. Op 24 augustus 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met het verblijfsdoel ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken‘. Eiser heeft sinds 2018 contact met VluchtelingenWerk Nederland (afdeling Tilburg) om zijn vertrek naar Togo te realiseren. Eiser is op gesprek geweest bij de Togolese ambassade en het ministerie van Buitenlandse Zaken in Togo heeft onderzoek gedaan naar eisers nationaliteit. Ook is er op 29 januari 2021 een bemiddelingsverzoek ingediend bij de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Daarnaast heeft eiser gesprekken gevoerd met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Eiser heeft ter onderbouwing van zijn inspanningen verschillende verklaringen overgelegd van voormelde instanties.
Het bestreden besluit
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard. Eiser beschikt niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling van dit vereiste vanwege zijn medische klachten. Uit het BMA-advies [2] van 7 maart 2024 volgt namelijk dat eiser met enige medische voorzieningen in staat is te reizen en dat er geen medische noodsituatie binnen drie tot zes maanden wordt verwacht bij het stopzetten van de medische behandeling. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning 'buitenschuld' omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden. Er bestaat onduidelijkheid over de identiteit en nationaliteit van eiser. Hij heeft geen documenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen en eiser heeft niet gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht mag worden om documenten te verzamelen. Verweerder ziet geen aanleiding om eiser vrij te stellen van het paspoortvereiste. Verder voldoet eiser niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. [3] Niet bekend is dat eiser familieleven uitoefent in Nederland. Eiser heeft wel privéleven in Nederland, maar de belangenafweging in dat kader valt in het nadeel van eiser uit. Eiser heeft namelijk nooit rechtmatig verblijf gehad in Nederland en sinds 19 oktober 2010 rust op eiser een vertrekplicht. Uitzetting is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder ziet tot slot geen aanleiding om aan eiser een verblijfsvergunning regulier te verlenen op een andere grondslag of om aan eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw. [4]
De beroepsgronden
7. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste heeft verleend om medische redenen. Ten onrechte heeft het BMA geconcludeerd dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan voor eiser bij het uitblijven van behandeling en ten onrechte is geen nader onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid en feitelijke toegankelijkheid van adequate medische behandeling voor eiser in Togo. Eiser beroept zich ter onderbouwing op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna het Hof van Justitie) van 22 november 2022. [5] Verder heeft verweerder niet kunnen stellen dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Eiser beroept zich in dat verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 juni 2019 [6] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 januari 2022. [7] Eiser verblijft al meer dan 20 jaar in Nederland en hij heeft daarom een sterke band met Nederland. Het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM brengt daarom mee dat aan eiser een verblijfsvergunning had moeten worden verleend.
Het verweerschrift.
8. Verweerder heeft ter zitting het per abuis niet verzonden verweerschrift van 11 februari 2025 alsnog aan het digitale dossier toegevoegd en ter zitting voorgelezen. In het verweerschrift overweegt verweerder (aanvullend) dat het arrest Ararat van het Hof van Justitie van 17 oktober 2024 [8] niet op eiser van toepassing is. Subsidiair concludeert verweerder dat uit het dossier van eiser geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden naar voren komen die aanleiding geven om te concluderen tot een risico op refoulement.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het juridisch kader
9. Volgens verweerders beleid, neergelegd in paragraaf B8/4.1 van de Vc [9] , verleent verweerder op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb [10] ambtshalve of op aanvraag, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken. Dit laatste kan een vreemdeling aantonen met een ambtsbericht met een positief zwaarwegend advies van de DT&V, waarin wordt vermeld dat sprake is van een buitenschuldsituatie. Ook kan verweerder op die grond een verblijfsvergunning verlenen indien door het BMA is vastgesteld dat een vreemdeling vanwege zijn gezondheidstoestand blijvend niet kan reizen of de vreemdeling en alle betrokken instanties alle inspanningen hebben verricht om het vertrek uit Nederland te realiseren en de voorgeschreven fysieke overdracht niet te realiseren is. De rechtbank acht dit beleid redelijk.
Buitenschuld
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet onevenredig hard is en dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van ‘buiten schuld’. Niet in geschil is dat eiser geen positief zwaarwegend advies van de DT&V heeft overgelegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan alle vijf cumulatieve voorwaarden voor verlening van een buitenschuld-vergunning. Verweerder kan ook zonder een dergelijk advies beslissen op de aanvraag indien zij over voldoende gegevens beschikt om te beoordelen dat niet aan de voorwaarden voldaan wordt. Daarvan is in dit geval sprake. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat er onduidelijkheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser. Eiser heeft geen documenten overlegd waarmee hij zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond. Zoals beschreven in overweging 4 zijn van eiser verschillende aliassen bekend. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zelf die redelijke twijfel over zijn identiteit en nationaliteit heeft veroorzaakt. Het beroep van eiser op de uitspraken van de Afdeling van 25 juni 2019 en deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 januari 2022 slaagt daarom ook niet. In die zaken bestond deze twijfel namelijk niet. Dat eiser al geruime tijd tevergeefs inspanningen heeft verricht om op rechtmatige wijze terug te keren naar Togo heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven doen komen. In de brief van de Togolese ambassade van Brussel is namelijk vermeld dat eiser geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de Togolese nationaliteit heeft en hij om die reden geen laissez-passer (lp) kan aanvragen. Verweerder wijst er verder terecht op dat niet is gebleken dat eiser op enig moment een verzoek of aanvraag heeft ingediend om een nationaliteitsverklaring of identificerend document te verkrijgen. Bovendien blijkt uit de door eiser overgelegde stukken dat de gemeente Tchaoudjo (de door eiser opgegeven geboorteplaats) op 20 januari 2023 heeft bevestigd dat met de door eiser opgegeven naam en geboortedatum niemand is ingeschreven in de geboorteregisters. Ook heeft de griffie van de rechtbank te Sokodé op 13 februari 2023 laten weten dat er aangaande de door eiser opgegeven naam en geboortedatum nooit een verzoek om een vonnis ter vervanging van een geboorteakte is ingediend. Tot slot volg uit het verweerschrift dat eiser in 2008 is gepresenteerd aan de ambassade van Togo met als resultaat dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet kon worden vastgesteld. Aan de DT&V zou op dat moment door de Togolese vertegenwoordiging zijn meegedeeld dat eiser niet de Togolese nationaliteit heeft. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat er redelijke twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser en dat hij daarom niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning buitenschuld.
Vrijstelling mvv-vereiste op medische gronden
11. Op 7 maart 2024 heeft het BMA een advies uitgebracht over de gezondheidssituatie van eiser. In dat advies is opgenomen dat eiser onder medische behandeling staat. Er is sprake van pijnklachten ter hoogte van de rechterknie, door de knie zakken als gevolg van zeer ernstige slijtage van het rechterkniegewricht (gonartrose). Eiser kan maximaal dertig minuten lopen. Daarnaast is sprake van pijnklachten ter hoogte van de rechterheup (coaxtrose) en onderrug (slijtage). Eiser krijgt een pijnstillend en ontstekingsremmend middel (NSAID) in combinatie met Omezaprol (maagbeschermer). Bij het uitblijven van behandeling zullen de pijnklachten naar alle waarschijnlijkheid toenemen, echter het BMA verwacht geen medische noodsituatie binnen een termijn van drie tot zes maanden omdat dit niet zal leiden tot een (vrijwel) volledig verlies van de ADL-zelfstandigheid (algemene dagelijkse levensverrichtingen), een gedwongen psychiatrische opname of het overlijden van eiser. Daarnaast is eiser volgens het BMA in staat om te reizen waarbij er aanwijzingen zijn dat enige medische voorzienging door anderen noodzakelijk is; namelijk de beschikbaarheid van een rolstoel op de vliegvelden en assistentie daarbij.
12. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van het uitvoeren van zijn bevoegdheden. Als het advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld mag verweerder hier in beginsel van uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. [11] Het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat het BMA-advies niet voldoet aan de vereisten. Eiser heeft daaraan niet voldaan.
13. De beroepsgrond van eiser dat verweerder voormeld BMA-advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen gelet op het arrest X van het Hof van Justitie slaagt niet. De enkele situatie dat eisers knieklachten en de daarmee gepaarde pijn indien behandeling uitblijft zullen toenemen, is onvoldoende in het kader van het arrest X. Het Hof van Justitie spreekt namelijk van "
een reëel risico van een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand die voor intense pijn zou zorgen of van een significante daling van zijn levensverwachting". Eiser heeft onvoldoende aangetoond met medische documenten dat daarvan, anders dan het BMA heeft beoordeeld, sprake is. Het BMA heeft een termijn van drie tot zes maanden gehanteerd om te beoordelen of zich al dan niet in dat tijdsbestek een medische noodsituatie zal voordoen indien behandeling uitblijft. Hoewel uit het arrest X volgt dat een lidstaat geen strikte termijn mag stellen waarbinnen de voormelde toename van pijn moet intreden opdat die toename in de weg kan staan aan uitzetting, betekent dat in dit geval niet dat verweerder de conclusie van het BMA-advies niet heeft mogen volgen. Immers het BMA heeft opgemerkt dat gewrichtsslijtage vaak langzaam progressief is en in het eindstadia van artrose slechts minimale beweging mogelijk is waardoor in feite een stijf gewricht ontstaat. Dat proces neemt meestal tientallen jaren in beslag. Eiser heeft niet betwist dat geen sprake is van een situatie als omschreven in paragraaf 3.1.3. van het Protocol Bureau Medische Advisering: Team Beoordeling en Medisch Advies (versie 2023). [12]
14. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het BMA de landgebonden vragen - de vraag of behandeling in het land van herkomst voorhanden is - niet heeft hoeven beantwoorden omdat er twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser. In dat geval is namelijk niet duidelijk in welk land de behandelmogelijkheden moeten worden uitgezocht en wordt uitgegaan van het bestaan ervan. Dit volgt uit paragraaf A3/7.2.6 van de Vc. Dit rechtbank ziet geen aanleiding om van dat beleid af te wijken.
Artikel 8 van het EVRM
15. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [13] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven dan wel privéleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [14] Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. Verder volgt uit vaste rechtspraak van het EHRM dat als het gezins- en privéleven is ontstaan en geïntensiveerd in een gastland waar de vreemdeling geen dan wel precair verblijfsrecht had, uitzetting van de vreemdeling slechts in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ (exceptional circumstances) in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [15]
16. De rechtbank stelt in dat verband allereerst vast dat niet in geschil is dat eiser geen familieleven heeft in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ook is niet in geschil dat verweerder in het bestreden besluit alle van betekenis zijnde feiten en omstandigheden voor de door haar te maken belangenafweging kenbaar heeft betrokken bij het vinden van een ‘fair balance’ tussen het belang van eiser enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse overheid dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. In geschil is of verweerder de belangenafweging als het gaat om het recht op privéleven zoals voortvloeit uit artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is.
17. Verweerder heeft in dat verband terecht gesteld dat eiser in Nederland nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat het hier dus gaat om een eerste toelating. Eiser heeft in Nederland privéleven opgebouwd terwijl hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Op eiser rust namelijk sinds 19 oktober 2010 een vertrekplicht. De omstandigheid dat eiser al zeer lange tijd (maar niet onafgebroken) in Nederland verblijft heeft verweerder in het voordeel meegewogen, echter verweerder heeft kunnen vinden dat die enkele omstandigheid nog niet maakt dat eiser sterke banden met Nederland heeft. Verweerder heeft in dat verband ook mee kunnen wegen dat eiser een aanzienlijk deel van zijn leven in Togo heeft gewoond, namelijk van 1979 tot (naar eigen zeggen) 2000. Van eiser mag verwacht worden dat hij zich in dat land staande kan houden omdat hij bekend is met de taal en de cultuur. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat hij veel sociale contacten heeft in Nederland die maken dat hij sterke banden heeft met Nederland. Bovendien heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het inherent is aan langdurig verblijf in een land dat iemand sociale contacten krijgt. Verweerder heeft deze door eiser aangevoerde omstandigheden daarom niet zwaar hoeven wegen. Verder heeft verweerder in het voordeel van eiser meegewogen dat eiser in Nederland behandeld wordt, wat maakt dat hij een binding met Nederland heeft. Echter niet gebleken is dat Nederland het meest aangewezen land is voor behandeling. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat het economisch belang van Nederland zwaar weegt en dat het niet de bedoeling is dat de overheid betaalt voor de vestiging van eiser in Nederland. In het geval van eiser is niet gebleken dat hij een (eigen) woning heeft, of beschikt over middelen van bestaan voor de kosten van zijn levensonderhoud en/of medische kosten. Verweerder heeft verder in het nadeel kunnen wegen dat eiser onjuiste persoonsgegevens heeft opgegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM.
Het arrest Ararat
18. In het primaire besluit is verwezen naar een beschikking van 19 oktober 2010 waarbij eiser een vertrekplicht is opgelegd. Omdat eiser niet is teruggekeerd is bij het primaire besluit (en het bestreden besluit) het terugkeerbesluit gehandhaafd en heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser terug moeten keren naar Togo. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het arrest ook in het geval van eiser van toepassing is. Uit het arrest volgt immers dat in alle fasen van de terugkeerprocedure het beginsel van non-refoulement geëerbiedigd moet worden. De rechtbank volgt verweerder in zijn subsidiaire standpunt en is van oordeel op basis van de zich in dit dossier bevindende informatie dat de uitvoering van het terugkeerbesluit niet leidt tot een schending van het beginsel van non-refoulement.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Advies van het Bureau Medische Advisering (BMA).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.ECLI:EU:C:2022:913 (X t. Nederland), punt 62-76.
8.ECLI:EU:C:2024:892.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Vreemdelingenbesluit 2000.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826, 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674 en van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250.
12.https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1319399_1/1/Pagina/ .
13.Europees Hof van de Rechten van de Mens.
14.Zie bijvoorbeeld het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 (ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599) en de uitspraken van de Afdeling van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527 en 23 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2516.
15.Arrest in de zaak Jeunesse tegen Nederland van 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, en het arrest in de zaak Butt tegen Noorwegen, van 4 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709.