ECLI:NL:RBDHA:2025:5976
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek op medische gronden in het bestuursrecht
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 2 december 2024 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing is op 6 januari 2025 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
Eiseres had een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek vanwege haar gezondheidstoestand, specifiek een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, onder verwijzing naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat concludeerde dat eiseres in staat is om te reizen en dat er geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht. De rechtbank benadrukt dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid ervan.
De rechtbank behandelt ook de vraag of de termijn van drie tot zes maanden te strikt is en in strijd met jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Eiseres stelt dat deze termijn niet in overeenstemming is met de jurisprudentie, maar de rechtbank oordeelt dat de minister in dit geval geen onjuiste termijn heeft gehanteerd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het besluit van de minister om geen uitstel van vertrek te verlenen in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.