ECLI:NL:RBDHA:2025:6165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
NL25.14918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 maart 2025, waarbij de maatregel van bewaring werd opgelegd. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 9 april 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is het onderzoek niet gesloten. De rechtbank heeft op 10 april 2025 vernomen dat de maatregel van bewaring was opgeheven door verweerder. De rechtbank heeft vervolgens op 11 april 2025 het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van 20 maart 2025. Eiser heeft aangevoerd dat de eerdere maatregel van 5 februari 2025 te laat is omgezet en dat de huidige maatregel onrechtmatig is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat een onrechtmatigheid in een eerdere maatregel niet automatisch doorwerkt naar een latere maatregel, tenzij er sprake is van ernstige schendingen van fundamentele rechten. Eiser heeft niet aangetoond dat dit het geval is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd zijn en dat er geen andere, minder dwingende maatregelen beschikbaar waren. Eiser heeft ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de maatregel onevenredig bezwarend zouden maken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14918

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek niet gesloten.
Desgevraagd heeft verweerder op 9 april 2025 de rechtbank nader geïnformeerd over de bekendmaking van het terugkeerbesluit van 14 oktober 2024. Op 10 april 2025 heeft eiser hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 10 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het onderzoek op 11 april 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1995.
2. Omdat de bewaring is opgeheven voordat het onderzoek werd gesloten, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Onrechtmatigheid eerdere maatregel van bewaring
3. Eiser voert aan dat de eerdere maatregel van 5 februari 2025 op 20 maart 2025 is opgeheven. In de uitspraak van 31 maart 2025 heeft zittingsplaats Rotterdam geoordeeld dat de maatregel te laat is omgezet. Volgens eiser is dan ook de huidige maatregel van bewaring van 20 maart 2025 onrechtmatig. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 11 oktober 2024. [2] Daarnaast verwijst eiser naar het vervolgberoep van 19 maart 2025. Voordat de rechtelijke toetsing hiervan kon plaatsvinden, heeft verweerder de maatregel waar het vervolgberoep betrekking op had, opgeheven en de huidige maatregel opgelegd. Hierdoor is er sprake van “kwade trouw of misleiding”.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij in het onderhavige beroep uitsluitend de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van 20 maart 2025 zal beoordelen. Een te late grondslagwijziging is een onrechtmatigheid die kleeft aan een eerdere maatregel van bewaring en deze kan in beginsel niet doorwerken naar de latere maatregel van bewaring. Dit wordt ook wel de ‘schottentheorie’ genoemd. Ook uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] volgt dat een onrechtmatigheid in de eerdere inbewaringstelling de daarop volgende inbewaringstelling in beginsel niet onrechtmatig maakt. [4] Alleen in het geval van een ernstige schending van een fundamenteel recht of van een opeenstapeling van ernstige gebreken voorafgaand aan de nieuwe maatregel kan van deze hoofdregel worden afgeweken. [5] Eiser heeft niet gesteld en onderbouwd dat daar in dit geval sprake van is. Ambtshalve toetsend is evenmin gebleken van een dergelijke ernstige schending of van een opeenstapeling van ernstige gebreken. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van “kwade trouw of misleiding” omdat de huidige maatregel is opgelegd voordat de rechtelijke toetsing van de eerdere maatregel kon plaatsvinden, is hier geen sprake van.
Grondslag maatregel van bewaring
5. Eiser voert aan dat de huidige maatregel van bewaring is opgelegd voordat de vorige maatregel is opgeheven. Er was dan ook sprake van twee grondslagen tegelijk.
6. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De huidige maatregel is immers opgelegd op 20 maart 2025 om 14:40 uur [6] , terwijl de vorige maatregel is opgeheven op 20 maart 2025 om 14:32 uur.
Terugkeerbesluit
7. Voorts voert eiser aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat het terugkeerbesluit van 22 maart 2022 niet aan hem is bekendgemaakt. Bovendien vermeldt het terugkeerbesluit ook geen land waarnaar eiser moet terugkeren.
8. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder het terugkeerbesluit van 22 maart 2022 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder de rechtbank nader geïnformeerd over de vraag op welke wijze dit is geschied. Verweerder heeft bij brief van 9 april 2025 nadere stukken aan het digitale dossier toegevoegd, waaruit blijkt dat zowel het voornemen als het terugkeerbesluit zijn verstuurd naar [advocatenkantoor], per [faxnummer]. De gemachtigde heeft ook een zienswijze naar aanleiding van dit voornemen ingediend. Op de zienswijze staat het faxnummer van het [advocatenkantoor] vermeld: dit nummer komt overeen met het nummer waar het voornemen en het terugkeerbesluit naar toe zijn gefaxt. Het besluit is daarmee naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze bekendgemaakt. [7] Bovendien is uit dit besluit, zeker in samenhang met het voornemen, voldoende duidelijk dat verweerder eiser heeft verplicht om terug te keren naar Algerije.
Maatregel van bewaring
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware gronden [8] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [9] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. Deze gronden zijn ook feitelijk juist en voldoende gemotiveerd, kunnen de maatregel dragen en zijn ze voldoende om een risico op onttrekking aan te nemen.
Voortvarend handelen en lichter middel
11. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt aan zijn uitzetting naar Algerije. Daarnaast had verweerder moeten volstaan met een lichter middel. Eiser wil immers Nederland zelf verlaten en naar Frankrijk gaan.
12. De maatregel op grond van artikel 59b van de Vw is op 20 maart 2025 omgezet naar de huidige maatregel. Zoals uit de aanbiedingsbrief van verweerder van 7 april 2025 blijkt, is op 19 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op dezelfde datum heeft verweerder de lp [10] -aanvraag doorgestuurd naar de Algerijnse autoriteiten. Gelet op die handelingen heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
13. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op het onttrekken aan toezicht dat daaruit voortvloeit, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Nu eiser heeft verklaard dat hij naar Frankrijk wil gaan, mocht verweerder hieruit concluderen dat een lichter middel er niet toe zal leiden dat eiser vrijwillig uit de Europese Unie zal vertrekken. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die in het geval van eiser maken dat de bewaring onevenredig bezwarend is.
Ambtshalve toetsing
14. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2096.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885.
6.Zie de maatregel van bewaring, onderaan p. 4/6 en bovenaan p. 5/6.
7.Artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
9.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
10.Laissez-passer.