In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 12 april 2023 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, waardoor zij zonder zitting uitspraak doet op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt vast dat de minister van Asiel en Migratie in gebreke is gebleven om tijdig een besluit te nemen. De rechtbank heeft eerder op 25 september 2024 een beroep van eiser gegrond verklaard en de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd, welke termijn inmiddels is verstreken zonder dat er een besluit is genomen.
De rechtbank legt de minister een nieuwe termijn van vier weken op om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank benadrukt dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn voor het nemen van een beslissing op de asielaanvraag passend is, maar dat zorgvuldigheid in de besluitvorming voorop staat. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 453,50, die de minister dient te vergoeden.