In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om heroverweging van de beslissing op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 5 december 2022 een asielaanvraag ingediend, welke op 13 september 2024 door de minister van Asiel en Migratie was ingewilligd. Eiser diende op 16 september 2024 een verzoek om heroverweging in, maar de minister heeft hierop niet tijdig beslist. Eiser heeft de minister op 6 december 2024 in gebreke gesteld, waarna hij op 7 januari 2025 beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft gereageerd. De rechtbank wijst erop dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50.
De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek om heroverweging moet nemen. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.