ECLI:NL:RBDHA:2025:6201

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
25.676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om heroverweging van de beslissing op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 5 december 2022 een asielaanvraag ingediend, welke op 13 september 2024 door de minister van Asiel en Migratie was ingewilligd. Eiser diende op 16 september 2024 een verzoek om heroverweging in, maar de minister heeft hierop niet tijdig beslist. Eiser heeft de minister op 6 december 2024 in gebreke gesteld, waarna hij op 7 januari 2025 beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft gereageerd. De rechtbank wijst erop dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50.

De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek om heroverweging moet nemen. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.676

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om heroverweging van de beslissing op de asielaanvraag van 5 december 2022.
2. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Als een opvolgende asielaanvraag is ingewilligd, is de ingangsdatum gelijk aan de datum waarop de wens om een opvolgende aanvraag in te dienen is geuit. [1] De vreemdeling kan verzoeken om een eerdere ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Dit kan door middel van een verzoek om heroverweging. Op dit verzoek moet binnen acht weken worden beslist. [2]
6. De minister heeft met het besluit van 13 september 2024 de opvolgende asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft op 16 september 2024 een verzoek om heroverweging ingediend. Bij brief van 6 december 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld. Op 7 januari 2025 heeft eiser beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek om heroverweging. De rechtbank stelt vast dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op het verzoek om heroverweging van het besluit op de asielaanvraag van eiser. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 [3] volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de minister binnen acht weken na dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op het verzoek om heroverweging bekend dient te maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 44, tweede lid, van de Vw en IB 2025/2 Aangepaste ingangsdatum asielvergunning.
2.Artikel 4:13, tweede lid, van de Awb en IB 2025/6 Heroverwegingen bij opvolgende asielaanvragen.