ECLI:NL:RBDHA:2025:6347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.7997 en NL23.21754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep en verzoek voorlopige voorziening met betrekking tot teruggave originele documenten

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en de minister van Asiel en Migratie. De verzoekster had een verzoek ingediend om de minister te veroordelen in de proceskosten, nadat zij haar beroep en verzoek om een voorlopige voorziening had ingetrokken. Dit gebeurde nadat de minister het bestreden besluit van 1 maart 2024 had ingetrokken, waarin de teruggave van originele documenten, waaronder haar paspoort, was geweigerd. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek, maar de minister heeft zich tegen de toekenning verzet.

De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan, omdat beide partijen hiermee instemden. In de beoordeling stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank legt uit dat de minister niet tegemoet is gekomen aan de verzoekster, omdat de intrekking van het besluit en de teruggave van de documenten geen erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. De verzoekster had in 2020 asiel aangevraagd in Nederland, maar verblijft sinds april 2021 in Frankrijk. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat verzoekster pas in beroep haar verblijfsrecht in Frankrijk heeft onderbouwd, wat leidde tot de intrekking van het besluit.

Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat er geen grond is om de minister te veroordelen in de proceskosten van de verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.7997 en NL23.21754

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan onder gelijktijdige intrekking van haar beroep en haar verzoek om een voorlopige voorziening, nadat de minister het bestreden besluit van 1 maart 2024 heeft ingetrokken.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek. De minister heeft zich tegen de toekenning verzet.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om een veroordeling in de proceskosten, omdat partijen hiermee hebben ingestemd. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is de minister aan verzoekster tegemoetgekomen?
3. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit volgt uit de Awb. [2]
3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] is alleen sprake van tegemoetkomen, als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, als het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit wegens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, of vanwege later verkregen informatie, is geen tegemoetkoming als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb en vormt daarom geen grond voor een proceskostenveroordeling. [4]
3.2.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster in 2020 in Nederland asiel heeft aangevraagd, maar dat zij sinds april 2021 in Frankrijk verblijft. Op 21 november 2022 heeft verzoekster in verband met haar asielaanvraag in Frankrijk de minister verzocht om teruggave van haar originele documenten, waaronder haar paspoort. Bij het bestreden besluit van 1 maart 2024 heeft de minister dit geweigerd. Hieraan lag ten grondslag dat de minister originele documenten in bewaring houdt om een eventuele uitzetting mogelijk te maken en alleen teruggeeft aan de autoriteiten van het land waar toelating van betrokkene is gewaarborgd. [5] De minister stelde zich op het standpunt dat niet gebleken was dat verzoekster een verblijfsrecht heeft in Frankrijk, omdat zij dit niet had onderbouwd.
3.3.
In beroep heeft verzoekster haar verblijfsrecht in Frankrijk alsnog onderbouwd. Eerst bij brieven van 3 en 17 maart 2025 heeft zij een brief van de Franse autoriteiten overgelegd en een kopie van haar Franse verblijfsvergunning, afgegeven op 15 juni 2023. In reactie hierop heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken en toegezegd dat de originele documenten aan verzoekster worden teruggegeven.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de intrekking van het bestreden besluit en het teruggeven van de originele documenten geen onrechtmatigheid van het bestreden besluit impliceren. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster eerst in beroep stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij rechtmatig verblijf heeft in Frankrijk, waardoor de minister het besluit niet langer kon handhaven. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat geen sprake is van tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Er bestaat daarom geen grond om de minister in de proceskosten van verzoekster te veroordelen. De rechtbank wijst het verzoek af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2025 door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen
binnen 4 wekenna de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.De Algemene wet bestuursrecht, zie artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de uitspraken van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816, en van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1487.
5.Op grond van artikel 52, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 4.23, eerste lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000.