Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en de minister van Asiel en Migratie. De verzoekster had een verzoek ingediend om de minister te veroordelen in de proceskosten, nadat zij haar beroep en verzoek om een voorlopige voorziening had ingetrokken. Dit gebeurde nadat de minister het bestreden besluit van 1 maart 2024 had ingetrokken, waarin de teruggave van originele documenten, waaronder haar paspoort, was geweigerd. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek, maar de minister heeft zich tegen de toekenning verzet.
De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan, omdat beide partijen hiermee instemden. In de beoordeling stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank legt uit dat de minister niet tegemoet is gekomen aan de verzoekster, omdat de intrekking van het besluit en de teruggave van de documenten geen erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. De verzoekster had in 2020 asiel aangevraagd in Nederland, maar verblijft sinds april 2021 in Frankrijk. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat verzoekster pas in beroep haar verblijfsrecht in Frankrijk heeft onderbouwd, wat leidde tot de intrekking van het besluit.
Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat er geen grond is om de minister te veroordelen in de proceskosten van de verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.