ECLI:NL:RBDHA:2025:635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
25.115 en 25.119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over asielaanvragen en niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beslist de rechtbank over de opvolgende beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 9 november 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen kennelijk gegrond zijn en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eisers hebben eerder, op 1 maart 2024, al beroepen ingediend tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen, welke beroepen op 13 augustus 2024 gegrond zijn verklaard. De minister kreeg toen een beslistermijn van acht weken, die op 8 oktober 2024 afliep zonder dat er een besluit was genomen. Hierdoor hebben eisers op 2 januari 2025 opnieuw beroepen ingediend.

De rechtbank oordeelt dat de minister binnen zes weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvragen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.115 en 25.119

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer]
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het opvolgende beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvragen van 9 november 2022.
2. Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op 1 maart 2024 zijn door eisers reeds beroepen ingediend tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen (NL24.8381 en 24.8384). Deze rechtbank en zittingsplaats heeft de beroepen op 13 augustus 2024 gegrond verklaard, en de minister een beslistermijn opgelegd van acht weken. Deze termijn liep af op 8 oktober 2024, en tot op heden is er geen besluit genomen op de aanvragen. Eisers hebben daarom op 2 januari 2025 opnieuw beroepen ingediend.
6. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond.
7. Omdat de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvragen van eisers. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvragen. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvragen dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is gebleken van dergelijke omstandigheden. In de eerdere procedure was reeds een termijn van acht weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen. Gelet op het tijdsverloop sindsdien acht de rechtbank het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen zes weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend moet maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister – in beide zaaknummers tezamen – opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt opnieuw een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, de minister een termijn van zes weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat de minister slechts éénmaal een veroordeling in de proceskosten verbeurt omdat sprake is van een meervoudige aanvraag waarbij samenhang kan worden aangenomen. In het geval van eisers is er sprake van aanvragen die op dezelfde dag zijn ingediend. Daarnaast zijn eisers gezinsleden van elkaar. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één beslissing op de aanvragen die genomen moet worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.