Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2025 in de zaken tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Samenvatting
Procesverloop
Wat aan de procedure vooraf ging
Vervolgens heeft eiser zich meermaals weer vanuit de Ww ziekgemeld. Naar aanleiding van de ziekmelding van 2 september 2020 heeft het Uwv eiser weer een Zw-uitkering toegekend.
.Het Uwv heeft ter onderbouwing verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 28 januari 2022.
De procedure bij de rechtbank
Eiser is op 16 april 2024 gezien tijdens een spreekuur bij de verzekeringsarts werkzaam bij het Expertise Instituut (hierna: Expertise verzekeringsarts). Het spreekuur heeft 2 uur en 35 minuten geduurd. De Expertise verzekeringsarts heeft een uitgebreide anamnese afgenomen en eiser psychisch en lichamelijk onderzocht. De onderzoeksbevindingen zijn opgenomen in de rapportage van 6 mei 2024 van de Expertise verzekeringsarts. Daarbij is een bijlage opgenomen met een verkorte weergave uit het medisch dossier van maart 2019 tot en met maart 2024, inclusief de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv en het rapport van de deskundige van 9 juni 2023. De Expertise verzekeringsarts komt tot de conclusie dat er op 4 januari 2021 meer beperkingen waren dan het Uwv heeft aangenomen. Dat heeft met name te maken met de werktijden (rubriek VI): de Expertise verzekeringsarts is van mening dat de werktijden beperkt zijn tot 4 uur per dag, inclusief wat langer, en 20 uren per week, inclusief wat langer en dat geen nachtelijk werk en geen onregelmatige diensten kunnen worden verricht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor eisers stelling dat sprake is van een onvolledig onderzoek. Op pagina 37 van het deskundigenbericht heeft de deskundige aangegeven dat de door eiser overgelegde stukken van de fysiotherapeut van 2 juni 2023, het Paramedisch Centrum Noordwijk van 31 mei 2023 en afschrift van de hartscan van 6 februari 2023 dateren van na de datum in geding. De deskundige heeft deze stukken daarom niet betrokken bij het deskundigenrapport. Dat de deskundige niet heeft toegelicht waarom de medische informatie van na de data in geding niet ook ziet op de situatie ten tijde van data in geding betekent niet dat het onderzoek daarom onvolledig is. Het is aan de deskundige om te bepalen hoe zij haar onderzoek inricht en welke informatie zij relevant acht om te betrekken bij haar onderzoek naar de belastbaarheid op de data in geding.
De Expertise verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat een urenbeperking aangenomen dient te worden van 4 uur per dag en 20 uur per week. Deskundige Rammeloo heeft daarentegen geconcludeerd dat met betrekking de duurbelastbaarheid reeds een beperking op wisselende diensten is aangenomen en dat geen indicatie bestaat voor een aanvullende werktijden beperkingen of beperking in duurbelastbaarheid.
De rechtbank neemt op dit punt de conclusie over van deskundige Rammeloo. Daartoe overweegt de rechtbank dat de Expertise verzekeringsarts enkel het algemene kader voor het indiceren van een urenbeperking heeft beschreven en in zijn rapportage heeft opgenomen:
“Er zijn drie indicatiegebieden, energetisch, preventief en beschikbaarheid. Bij energetisch kan gedacht worden aan ernstige hart- en longaandoeningen, hypothyreoidie, depressie/
stemmingsstoornissen, auto-immuunziekten, nieuwvormingen, chronische ontstekingsprocessen en dergelijke waarbij er sprake is aan een tekort aan energie en/of te groot energieverbruik”
Voor zover de Expertise verzekeringsarts met de vetgedrukte zinsnede wil aangeven dat sprake is van energetische problematiek, is onduidelijk uit welke diagnose en onderliggende medische stukken blijkt dat daar sprake van is op 4 januari 2021. Evenmin wordt duidelijk waarom daarvoor een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week dient te worden aangenomen. De rechtbank acht de Expertise rapportage onvoldoende toereikend om te twijfelen aan de conclusies van de deskundige ten aanzien van de duurbelastbaarheid van eiser op 4 januari 2021 en de overige drie data in geding.
Conclusie en gevolgen
)tot de datum van deze uitspraak (naar boven afgerond) vier jaar en vier maanden verstreken. De redelijke termijn is daarmee met 28 maanden (twee jaar en 4 vier maanden) overschreden. Daarbij past een vergoeding van € 2.500,-. Van bijzondere omstandigheden die een langere behandelingsduur zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. De behandeling van de vier bezwaren door het Uwv heeft telkens minder dan zes maanden geduurd, zodat de overschrijding van de redelijke termijn in haar geheel heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase. De Staat wordt in deze zaak daarom veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan eiser tot een bedrag van € 2.500,-.
.De werkzaamheden van de verzekeringsarts komen voor vergoeding in aanmerking. Conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt daarbij uitgegaan van een maximaal uurtarief van € 154,50 (in 2024). Dit betekent dat het in de factuur genoemde bedrag van € 2.523,76 (€1.545 + € 540,75, vermeerderd met 21% omzetbelasting) voor vergoeding in aanmerking komt.
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1, 2, 3 en 4 ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.500,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7.965,76;
- bepaalt dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 196,- vergoedt.