ECLI:NL:RBDHA:2025:6350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
21/4070, 21/3154, 21/7359 en 22/1491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijke behandeling van vier Ziektewet-zaken met deskundige benoeming en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 mei 2025, zijn vier afzonderlijke besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde. Deze besluiten betroffen de arbeidsgeschiktheid van eiser per 1 januari 2021, 4 januari 2021, 8 september 2021 en 15 september 2021, waarbij eiser geen recht meer had op een Ziektewet (Zw) uitkering. Eiser was het niet eens met deze besluiten en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de gezondheidssituatie van eiser op de relevante data te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat eiser arbeidsgeschikt was, wat de rechtbank heeft gevolgd. De beroepen zijn ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft wel geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken was overschreden. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 2.500,- voor deze overschrijding. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7.965,76 en het griffierecht van € 196,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/4070, 21/3154, 21/7359 en 22/1491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. M. Berkel in de zaken 21/4070 en 21/3154 en mr. J. de Jong in de zaak 21/7359),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv

(gemachtigde: C. Schravesande),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over vier afzonderlijke besluiten van het Uwv waarbij eiser per 1 januari 2021 (21/4070), 4 januari 2021 (21/3154), 8 september 2021 (21/7359) en 15 september 2021 (22/1491) arbeidsgeschikt is verklaard door het Uwv. Eiser kreeg daardoor geen uitkering meer op grond van de Zw. [1] Eiser is het niet eens met de besluiten. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank volgt het oordeel van de door de rechtbank benoemde deskundige.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het Uwv eiser terecht arbeidsgeschikt heeft verklaard en de uitkering op grond van de Zw per 1 januari 2021, 4 januari 2021, 8 september 2021 en 15 september 2021 terecht heeft beëindigd. Eiser krijgt dus geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

21/4070
2. Met het besluit van 15 maart 2021 (primair besluit 1) heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij per 1 januari 2021 geen Zw-uitkering kan krijgen omdat hij per die datum arbeidsgeschikt is voor de maatgevende functies. Met het besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit 1) op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dat besluit gebleven.
21/3154
2.1.
Met het besluit van 28 december 2020 (primair besluit 2) heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij per 4 januari 2021 geen Zw-uitkering kan krijgen omdat hij per die datum arbeidsgeschikt is voor de maatgevende functies. Met het besluit van 31 maart 2021 (bestreden besluit 2) op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dat besluit gebleven.
21/7359
2.2.
Met het besluit van 6 september 2021 (primair besluit 3) heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij per 8 september 2021 geen Zw-uitkering kan krijgen omdat hij per die datum arbeidsgeschikt is voor de maatgevende functies. Met het besluit van 11 oktober 2021 (bestreden besluit 3) op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dat besluit gebleven.
22/1491
2.3.
Met het besluit van 10 december 2021 (primair besluit 4) heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij per 15 september 2021 geen Zw-uitkering kan krijgen omdat hij per die datum arbeidsgeschikt is voor de maatgevende functies. Met het besluit van 1 februari 2022 (bestreden besluit 4) op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dat besluit gebleven.
De beroepen
2.4.
Eiser heeft beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten 1, 2, 3 en 4.
2.5.
De rechtbank heeft de vier beroepszaken gevoegd behandeld op de zitting van 24 januari 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
2.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verzekeringsarts K.C. Rammeloo (hierna: de deskundige) als deskundige benoemd voor het instellen van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de gezondheidssituatie van eiser op de in geding zijnde data: 1 januari 2021, 4 januari 2021, 8 september 2021 en 15 september 2021.
2.7.
De deskundige heeft de onderzoeksresultaten neergelegd in een rapport van 9 juni 2023 (deskundigenrapport). Eiser heeft op 18 augustus 2023 (21/3153 en 21/4070), 29 september 2023 (22/7359), 3 oktober 2023 en 23 oktober 2023 (22/1491) gereageerd op het deskundigenrapport. Het Uwv heeft op 16 augustus 2023 gereageerd op het deskundigenrapport en daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 16 augustus 2023 overgelegd.
2.8.
Op verzoek van de rechtbank heeft de deskundige bij rapporten van 19 december 2023 en 27 december 2023 aanvullend gereageerd op de reacties van partijen.
2.9.
Eiser heeft op 5 april 2024 en 26 mei 2024 (22/1491), 31 mei 2024 (21/7359) en 11 oktober 2024 (21/4070 en 21/3154) gereageerd op de aanvullende rapporten van de deskundige en daarbij een medisch stuk van de afdeling oogheelkunde van 5 maart 2024 en een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige expertise rapportage van 6 mei 2024 [2] (hierna: Expertise rapportage) overgelegd. Eiser heeft desgevraagd door de rechtbank aangegeven gebruik te willen maken van het recht om opnieuw gehoord te worden ter zitting.
2.10.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld op de aanvullende zitting van 20 maart 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
2.11.
Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In verband hiermee heeft de rechtbank de Staat aangemerkt als partij in de procedure.
2.12.
De rechtbank heeft na de zitting gezamenlijk uitspraak gedaan in de vier beroepszaken.

Wat aan de procedure vooraf ging

3. Eiser heeft zich, terwijl hij een Ww-uitkering [3] ontving, ziekgemeld per 27 augustus 2018. Het Uwv heeft hem vervolgens een Zw-uitkering toegekend. De Zw-uitkering is naar aanleiding van de eerstejaars Zw-beoordeling beëindigd door het Uwv per 4 oktober 2019. Bij besluit van 6 mei 2020 heeft het Uwv het bezwaar tegen de beëindiging gegrond verklaard en de Zw-uitkering beëindigd per 4 juni 2020. Bij de beëindiging zijn drie functies geduid als passend bij de belastbaarheid van eiser. Dit zijn de functies: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270) en textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) (en de reservefuncties boekhouder, loonadministrateur (SBC-code 315040) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053). De beëindiging van de Zw-uitkering per 4 juni 2020 is door deze rechtbank bij uitspraak van 20 april 2021 [4] in stand gelaten. Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld.
Vervolgens heeft eiser zich meermaals weer vanuit de Ww ziekgemeld. Naar aanleiding van de ziekmelding van 2 september 2020 heeft het Uwv eiser weer een Zw-uitkering toegekend.
Besluitvorming van het Uwv
21/4070
4. Eiser heeft zich op 3 januari 2021 ziekgemeld per 1 januari 2021. Bij het primaire besluit 1 heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij per 1 januari 2021 geen Zw-uitkering kan krijgen. Op basis van recent onderzoek van de verzekeringsarts b&b is gebleken dat hij per 1 januari 2021 arbeidsgeschikt is voor de maatgevende functies. Het Uwv heeft ter onderbouwing verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts van 15 maart 2021.
4.1.
Bij het bestreden besluit 1 heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd en ter onderbouwing verwezen naar een rapportage van de verzekeringsarts b&b van 5 mei 2021.
21/3154
5. Bij primair besluit 2 heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij vanaf 4 januari 2021 geen Zw-uitkering meer krijgt omdat hij per die datum weer arbeidsgeschikt is voor zijn werk, zijnde een van de eerder geduide functies (administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040) voor 32 uur per week). Aan dit besluit heeft het Uwv de rapportage van de verzekeringsarts van 28 december 2020 ten grondslag gelegd.
5.1.
Bij het bestreden besluit 2 heeft het Uwv de beëindiging van de Zw-uitkering per 4 januari 2021 gehandhaafd. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 12 maart 2021.
21/7359
6. Eiser heeft zich op 26 april 2021 weer ziekgemeld vanuit de Ww vanwege de plaatsing van een hartritmerecorder. Eiser kreeg vervolgens weer een Zw-uitkering per 26 april 2021.
6.1.
Bij primaire besluit 3 heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij vanaf 8 september 2021 geen Zw-uitkering meer krijgt omdat hij per die datum weer arbeidsgeschikt is voor zijn werk, zijnde de eerder geduide functies. Aan dit besluit heeft het Uwv de rapportage van de verzekeringsarts van 6 september 2021 ten grondslag gelegd.
6.2.
Bij bestreden besluit 3 heeft het Uwv de beëindiging van de Zw-uitkering per 8 september 2021 gehandhaafd. Het Uwv heeft ter onderbouwing verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 8 oktober 2021.
22/1491
7. Op 15 september 2021 heeft eiser zich ziekgemeld. Bij primair besluit 4 heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij vanaf 15 september 2021 geen Zw-uitkering meer krijgt omdat hij per die datum weer arbeidsgeschikt is voor zijn werk, zijnde de eerder geduide functies. Aan dit besluit heeft het Uwv de rapportage van de verzekeringsarts van 6 september 2021 ten grondslag gelegd.
7.1.
Bij bestreden besluit 4 heeft het Uwv de beëindiging van de Zw-uitkering per 15 september 2021 gehandhaafd
.Het Uwv heeft ter onderbouwing verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 28 januari 2022.

De procedure bij de rechtbank

Het deskundigenonderzoek
8. Op basis van de gedingstukken, de beroepschriften en het onderzoek op de zitting, heeft de rechtbank aanleiding gezien een deskundige in te schakelen. Met instemming van partijen heeft de rechtbank de deskundige opdracht gegeven om alle vier de data in geding te beoordelen.
9. Uit het rapport van de deskundige van 9 juni 2023 blijkt dat zij het dossier van eiser heeft bestudeerd, inclusief de medische stukken en de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv. De deskundige heeft eiser op 15 mei 2023 op het spreekuur gezien waarbij een uitgebreid anamnese onderzoek is afgenomen. Ook de door eiser meegebrachte informatie is doorgenomen. Verder heeft een psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Het gesprek heeft één uur en driekwartier geduurd.
9.1.
De deskundige heeft de onderzoeksbevindingen in het deskundigenrapport opgenomen. De deskundige heeft in de conclusie aangegeven dat eiser een scala van lichamelijke klachten heeft, die deels zijn toe te schrijven aan medische aandoeningen, maar niet allemaal in die mate waarin eiser dit ervaart. De diagnose somatisch symptoomstoornis, die eerder is gesteld en behandeld door de psycholoog, is volgens de deskundige dan ook terecht gesteld. Eiser was ten tijde van het onderzoek door de deskundige minder met zijn klachten bezig dan voorheen. Er is volgens de deskundige reden om eiser beperkt te achten in zijn belastbaarheid, maar hij is niet volledig arbeidsongeschikt. De beperkingen zoals door het Uwv aangenomen middels de FML [5] van 14 juli 2019 en van toepassing zijnde in 2021 waren allemaal passend. De deskundige acht het daarnaast noodzakelijk om twee aanvullende beperkingen vast te stellen, geldend voor alle data in geding. De eerste aanvullende beperking heeft betrekking op verhoogd persoonlijk risico, specifiek ten aanzien van het staand werken op hoogte of gevaarlijke werkplekken (open vuur, op de snelweg) vanwege de ritmestoornis die gepaard kan gaan met onwel bevinden en duizeligheid. De volgende aanvullende beperking is dat eiser beperkt is in langdurig geknield of gehurkt werken op de rechter knie beperkt vanwege de geplaatste knieprothese rechts.
Met betrekking tot het vraagstuk van de duurbelastbaarheid is reeds een beperking op wisselende diensten aangenomen, wat volgens de deskundige passend is bij de gebleken afwijkingen. Bij doorslaapproblemen door stress wordt een normaal dag/nachtritme en een normale dag invulling zonder rusten of slapen overdag geadviseerd. Er is daarom geen indicatie voor een aanvullende werktijden beperkingen of beperking in duurbelastbaarheid. De deskundige constateert dat in de geduide functie administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040) en de reservefuncties boekhouder, loonadministrateur (SBC-code 315040) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) de door haar aanvullend geduide beperkingen (werken op gevaarlijke plaatsen/hoogte en langdurig knielen/hurken) niet voor komen. Met betrekking tot de geduide functies chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270) en textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) is aanvullend onderzoek van de arbeidsdeskundige nodig om te onderzoeken of deze functies wel passen bij de aangegeven beperkingen.
9.2.
Eiser heeft in reactie op het rapport aangegeven - kort samengevat - dat hij meer beperkt is dan de deskundige heeft bepaald op alle vier de data in geding en heeft stukken bijgevoegd van zijn behandelaars. Daarnaast heeft eiser aangegeven dat hij twijfelt aan de onafhankelijk van de deskundige omdat zij bij het Uwv heeft gewerkt en nu werkzaam is bij WPEX en vanuit die organisatie opleiding en expertise levert aan onder meer het Uwv.
9.3.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport aan zijn verzekeringsarts b&b gevraagd om te reageren. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 16 augustus 2023 een reactie gegeven op de twee aanvullende beperkingen van de deskundige en voorgesteld om de twee aanvullende beperkingen van de deskundige uit voorzorg op te nemen in de FML Met deze twee aanvullende beperkingen blijft er echter sprake van geschiktheid voor alle vijf geduide functies omdat deze specifieke belasting punten in geen van de geduide functies voorkomen, aldus de verzekeringsarts b&b.
De deskundige heeft op 19 december 2023 op de zienswijzen van partijen gereageerd. De deskundige heeft, om herhaling te voorkomen, zich beperkt tot een inhoudelijke reactie op de door eiser overgelegde, meer recente brieven van zijn behandelaars. De deskundige heeft -kort en zakelijk weergegeven- gemotiveerd waarom de door eiser ervaren klachten (knieklachten, slaapproblemen, paniekaanvallen, artrose en artritis van de voet) niet leiden tot verdergaande beperkingen dan de door haar reeds aangegeven aanvullende beperkingen.
De deskundige bestrijdt dat zij niet onafhankelijk is en stelt daartoe dat zij al bijna vier jaar niet meer in dienst is bij het Uwv en sinds april 2020 werkzaam is bij WPEX als onafhankelijk verzekeringsarts en dat zij na de gebruikelijke toetsingsprocedure, als onafhankelijk deskundige wordt geaccepteerd door de rechtspraak.
9.4.
De deskundige heeft op 27 december 2023 aanvullend nog gereageerd op de door eiser in de zaak 22/1491 ingediende medische stukken. De deskundige heeft de stukken bestudeerd en heeft gemotiveerd aangegeven dat en waarom de nieuwe informatie geen nieuw licht werpt op de medische toestand van eiser en de daarmee samenhangende belastbaarheid op de data in geding.
9.5.
Eiser heeft gereageerd op de aanvullende reacties van de deskundige en heeft voort een Expertise rapportage overgelegd. Blijkens deze rapportage heeft eiser een ‘second opinion’ gevraagd met betrekking tot zijn belastbaarheid op 4 januari 2021.
Eiser is op 16 april 2024 gezien tijdens een spreekuur bij de verzekeringsarts werkzaam bij het Expertise Instituut (hierna: Expertise verzekeringsarts). Het spreekuur heeft 2 uur en 35 minuten geduurd. De Expertise verzekeringsarts heeft een uitgebreide anamnese afgenomen en eiser psychisch en lichamelijk onderzocht. De onderzoeksbevindingen zijn opgenomen in de rapportage van 6 mei 2024 van de Expertise verzekeringsarts. Daarbij is een bijlage opgenomen met een verkorte weergave uit het medisch dossier van maart 2019 tot en met maart 2024, inclusief de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv en het rapport van de deskundige van 9 juni 2023. De Expertise verzekeringsarts komt tot de conclusie dat er op 4 januari 2021 meer beperkingen waren dan het Uwv heeft aangenomen. Dat heeft met name te maken met de werktijden (rubriek VI): de Expertise verzekeringsarts is van mening dat de werktijden beperkt zijn tot 4 uur per dag, inclusief wat langer, en 20 uren per week, inclusief wat langer en dat geen nachtelijk werk en geen onregelmatige diensten kunnen worden verricht.
De Expertise verzekeringsarts geeft verder aan dat inmiddels (na de datum in geding) sprake is van toegekomen klacht en beperkingen nl van de rechterschouder en handen en de handen. Zijn prognose van de functionele mogelijkheden van eiser is dat sprake is van een stationair beeld en op langere termijn mogelijk verdere achteruitgang.
9.6.
De arbeidsdeskundige van het Expertise Instituut is op basis van de door de Expertise verzekeringsarts geduide beperkingen tot de conclusie gekomen dat geen van de door het Uwv geduide functies geschikt is voor eiser. Dit komt met name door de werktijden van 8 uur per dag bij de geduide functies.
9.7.
De deskundige heeft bij brief van 26 november 2024 gereageerd op de zienswijze van eiser. De deskundige heeft de stukken doorgenomen en geeft aan dat daaruit hoofdzakelijk blijkt dat eiser twijfels houdt over haar zorgvuldigheid en integriteit, dat de aanhoudende verwijten van onzorgvuldigheid, leugenachtigheid en partijdigheid ten voordele van het Uwv onterecht en grievend zijn, dat alles wat zij nog kan zeggen de twijfel niet zal wegnemen en dat zij daarom heeft besloten niet nogmaals te reageren op hetgeen eiser heeft ingebracht.

Beoordeling door de rechtbank

10. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
10.1.
In dit geval bestaat geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het deskundigenrapport van deskundige Rammeloo geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Eiser is gezien door de deskundige. Verder heeft de deskundige dossierstudie verricht en de informatie uit de behandelend sector bestudeerd. Ook alle door eiser in beroep overgelegde stukken zijn benoemd en betrokken door de deskundige. Conform het inzage- en correctierecht is eiser door de deskundige in de gelegenheid gesteld om het conceptrapport in te zien en correcties aan te geven. De opmerkingen van eiser en de reacties daarop van de deskundige, staan in het definitieve deskundigenrapport dat is verzonden aan de rechtbank. De deskundige heeft daarnaast op 19 december 2023 en 27 december 2023 aanvullend gereageerd op de zienswijze van partijen.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor eisers stelling dat sprake is van een onvolledig onderzoek. Op pagina 37 van het deskundigenbericht heeft de deskundige aangegeven dat de door eiser overgelegde stukken van de fysiotherapeut van 2 juni 2023, het Paramedisch Centrum Noordwijk van 31 mei 2023 en afschrift van de hartscan van 6 februari 2023 dateren van na de datum in geding. De deskundige heeft deze stukken daarom niet betrokken bij het deskundigenrapport. Dat de deskundige niet heeft toegelicht waarom de medische informatie van na de data in geding niet ook ziet op de situatie ten tijde van data in geding betekent niet dat het onderzoek daarom onvolledig is. Het is aan de deskundige om te bepalen hoe zij haar onderzoek inricht en welke informatie zij relevant acht om te betrekken bij haar onderzoek naar de belastbaarheid op de data in geding.
10.2.
De conclusies van de deskundige zijn voldoende overtuigend. De rechtbank overweegt daartoe dat de deskundige in haar rapporten inzichtelijk, consistent en gemotiveerd de problematiek van eiser en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft beschreven. De deskundige heeft daarbij ook gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet om meer beperkingen in de duurbelasting aan te nemen. De rechtbank benadrukt dat niet een diagnose maar de medisch objectiveerbare beperkingen van belang zijn voor een juiste beoordeling van de belastbaarheid. Of en in welke mate een bepaalde diagnose voor iemand beperkingen met zich meebrengt, kan immers niet uit de enkele diagnose worden afgeleid maar vergt een op de persoon toegesneden individuele beoordeling. De rechtbank ziet in de medische stukken van na data in geding ook geen nieuwe medische informatie ten aanzien van de belastbaarheid van eiser op de data in geding.
10.3.
Hoewel de Expertise rapportage enkel ziet op de datum 4 januari 2021 en niet de overige 3 data in geding, ziet de rechtbank aanleiding deze rapportage wel te betrekken op alle vier de data in geding. Van belang daarvoor is dat in het deskundigenrapport (pagina 32) de deskundige heeft aangegeven dat op alle vier de dat sprake was van dezelfde afwijkingen in de gezondheidstoestand van eiser.
De Expertise verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat een urenbeperking aangenomen dient te worden van 4 uur per dag en 20 uur per week. Deskundige Rammeloo heeft daarentegen geconcludeerd dat met betrekking de duurbelastbaarheid reeds een beperking op wisselende diensten is aangenomen en dat geen indicatie bestaat voor een aanvullende werktijden beperkingen of beperking in duurbelastbaarheid.
De rechtbank neemt op dit punt de conclusie over van deskundige Rammeloo. Daartoe overweegt de rechtbank dat de Expertise verzekeringsarts enkel het algemene kader voor het indiceren van een urenbeperking heeft beschreven en in zijn rapportage heeft opgenomen:
“Er zijn drie indicatiegebieden, energetisch, preventief en beschikbaarheid. Bij energetisch kan gedacht worden aan ernstige hart- en longaandoeningen, hypothyreoidie, depressie/
stemmingsstoornissen, auto-immuunziekten, nieuwvormingen, chronische ontstekingsprocessen en dergelijke waarbij er sprake is aan een tekort aan energie en/of te groot energieverbruik”
Voor zover de Expertise verzekeringsarts met de vetgedrukte zinsnede wil aangeven dat sprake is van energetische problematiek, is onduidelijk uit welke diagnose en onderliggende medische stukken blijkt dat daar sprake van is op 4 januari 2021. Evenmin wordt duidelijk waarom daarvoor een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week dient te worden aangenomen. De rechtbank acht de Expertise rapportage onvoldoende toereikend om te twijfelen aan de conclusies van de deskundige ten aanzien van de duurbelastbaarheid van eiser op 4 januari 2021 en de overige drie data in geding.
11. De Centrale Raad van Beroep heeft reeds eerder geoordeeld over de onafhankelijkheid van de door de rechtbank benoemde deskundige. [6] In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om daar thans anders over te oordelen en aan de onafhankelijkheid van de deskundige te twijfelen.
12. De rechtbank gaat daarom uit van de door deskundige aangenomen beperkingen voor alle vier de data in geding. Het Uwv heeft deze ook overgenomen in het rapport van de verzekeringsarts b&b van 16 augustus 2023. Dit betekent dat de rechtbank ook de conclusie van het Uwv volgt dat alle geselecteerde functies voor eiser medisch geschikt zijn op de data in geding. In de voorgehouden functies komen de door de deskundige aanvullend aangenomen belasting punten, verhoogd persoonlijk risico en geknield of gehurkt actief zijn, niet voor.
13. De rechtbank merkt ten overvloede het volgende op. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij met de beroepen deels wil bereiken dat er erkenning komt voor zijn medische klachten en beperkingen. De rechtbank benadrukt dat niet in geschil is dat eiser beperkingen heeft als gevolg van ziekte. Het Uwv en de deskundige hebben dit ook niet betwist. De rechtbank volgt echter eisers stelling niet dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen voor de data in geding.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen zijn ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Omdat het bestreden besluit in beroep van een meer draagkrachtige motivering is voorzien, is dat besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Aannemelijk is dat eiser door deze schending niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou besluiten met gelijke uitkomsten zijn genomen.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
15. Eiser heeft in beroep verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
15.1.
In een zaak als deze is een bestuursrechtelijke procedure niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het Uwv een half jaar de tijd heeft om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar heeft om op een beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding worden toegekend, waarbij een periode van minder dan een half jaar geacht moet worden ook een periode van een half jaar te bedragen. Ten aanzien van het bepalen van het volledige tijdsverloop kan in bijzondere omstandigheden een bepaalde periode buiten beschouwing worden gelaten.
15.2.
De rechtbank merkt de vier onderhavige zaken als samenhangende zaken aan gelet op de in geschil zijnde data, die allemaal zien op het jaar 2021. Verder is van belang dat de beroepen allemaal betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, namelijk of eiser op de vier data in geding recht had op een Zw-uitkering. Eiser heeft daarbij gesteld dat op alle vier de data in geding sprake is van dezelfde beperkingen waardoor hij recht heeft op een Zw-uitkering op de vier data in geding. De rechtbank heeft de zaken ook gelijktijdig behandeld. Dit betekent dat de vier zaken als een zaak worden beschouwd. Dat leidt tot het volgende.
15.3.
Nu de rechtsmiddelen waarmee de procedures zijn ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel. [7] In de vier zaken zijn vanaf de ontvangst van het eerste bezwaarschrift (op 7 januari 2021, in zaak 21/354
)tot de datum van deze uitspraak (naar boven afgerond) vier jaar en vier maanden verstreken. De redelijke termijn is daarmee met 28 maanden (twee jaar en 4 vier maanden) overschreden. Daarbij past een vergoeding van € 2.500,-. Van bijzondere omstandigheden die een langere behandelingsduur zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. De behandeling van de vier bezwaren door het Uwv heeft telkens minder dan zes maanden geduurd, zodat de overschrijding van de redelijke termijn in haar geheel heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase. De Staat wordt in deze zaak daarom veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan eiser tot een bedrag van € 2.500,-.
15.4.
Gelet op de hoogte van het schadevergoedingsbedrag van € 2.500,-, hoeft de Staat niet als partij in deze procedure te worden gehoord. [8]
15.5.
De rechtbank ziet in de zaken 21/4070, 21/3154 en 21/7359 geen aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van eiser vanwege in verband met de verzoeken om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daar is niet om verzocht. In de zaak 22/1491 is er geen reden om de Staat te veroordelen in de proceskosten van eiser in verband met het verzoek, omdat eiser zelf het verzoek heeft ingediend.
Proceskosten eiser en griffierecht
16. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep en tevens te bepalen dat het Uwv aan eiser het in beroep betaalde griffierecht vergoedt. Dit betekent het volgende. In de samenhangende zaken 21/4070 en 21/3154 worden de kosten voor eisers gemachtigde mr. M. Berkel begroot op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 24 januari 2023, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het verslag van de deskundige en 0,5 punt voor het bijwonen van de naderende zitting op 20 maart 2025 met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
De kosten voor rechtsbijstand door mr. J. de Jong in de zaak 21/7359 zijn € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 24 januari 2023, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het verslag van de deskundige en 0,5 punt voor het bijwonen van de naderende zitting op 20 maart 2025 met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). In de zaak 22/1491 heeft eiser zich niet laten bijstaan door een gemachtigde.
16.1.
Voor de werkzaamheden van de in beroep door eiser ingeschakelde deskundigen van het Expertise Instituut (verzekeringsarts en arbeidsdeskundige) heeft eiser verzocht om een bedrag van € 2.541,- (inclusief 21% omzetbelasting). Blijkens de factuur gaat het om 13,5 uur aan werkzaamheden (10 uur door de verzekeringsarts en 3,5 uur door de arbeidsdeskundige tegen een uurtarief van € 154,50). De genoemde administratiekosten van € 14,25 komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat artikel 1 van het Besluit proceskosten (Bpb) niet in vergoeding van deze kosten voorziet
.De werkzaamheden van de verzekeringsarts komen voor vergoeding in aanmerking. Conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt daarbij uitgegaan van een maximaal uurtarief van € 154,50 (in 2024). Dit betekent dat het in de factuur genoemde bedrag van € 2.523,76 (€1.545 + € 540,75, vermeerderd met 21% omzetbelasting) voor vergoeding in aanmerking komt.
16.2.
In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 7.965,76 (€ 2.721,- + € 2.721,- + € 2.523,76).
16.3
Ook dient het Uwv het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden van € 196,- (4 x € 49,-).
Beslissing
De rechtbank :
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1, 2, 3 en 4 ongegrond;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.500,-;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7.965,76;
  • bepaalt dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 196,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zw = Ziektewet
2.uitgevoerd door verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en arbeidsdeskundige M. Overduin van Expertise Instituut te Apeldoorn.
3.Ww = Werkloosheidswet.
5.FML = Functionele Mogelijkhedenlijst
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2135 en meer recent de uitspraak van 4 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1734.
7.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.10.2..
8.Beleidsregel van de minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210 over het voeren van verweer in procedures bij een bestuursrechtelijk college waarin verzocht wordt om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter.