In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser had eerder een procedure gevoerd waarin het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was verklaard. Op 13 maart 2025 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van 15 maanden was verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken.