ECLI:NL:RBDHA:2025:640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
NL24.46822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 26 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 20 augustus 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de minister op basis van de Dublinverordening de aanvraag niet in behandeling hoeft te nemen, omdat Kroatië het verzoek om terugname heeft aanvaard. Eiser heeft geen relevante beroepsgronden aangevoerd die de rechtmatigheid van het besluit van de minister in twijfel trekken. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen en dat de minister zich kan baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië.

Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat het voornemen van de minister onvoldoende gemotiveerd zou zijn en dat er in Kroatië pushbacks plaatsvinden. De rechtbank oordeelt echter dat deze argumenten niet slagen, omdat de minister de relevante informatie heeft meegenomen in zijn besluit en er geen structurele tekortkomingen zijn vastgesteld in de Kroatische asielprocedure. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn situatie anders is dan die van andere Dublinclaimanten.

De rechtbank concludeert dat de minister geen gebruik hoefde te maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46822

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R. Koning)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 november 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL24.46823, op 20
augustus 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van de minister was aanwezig. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In deze zaak heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 21 oktober 2024 aanvaard.
Verwijzing naar zienswijze en stukken
5. Eiser wijst in zijn beroepschrift in algemene zin naar wat hij eerder in de besluitvormingsprocedure van de minister naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet hierin geen beroepsgronden die zijn gericht tegen het bestreden besluit zelf. De rechtbank ziet derhalve in dit betoog van eiser geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat het bestreden besluit niet rechtmatig zou zijn.
Heeft de minister het voornemen voldoende gemotiveerd?
6. Eiser voert aan dat het voornemen onvoldoende is gemotiveerd nu volgens eiser is volstaan met een standaardvoornemen. Het voornemen voldoet volgens eiser niet aan de procedurele vereisten; de bewaren die eiser naar voren heeft gebracht zijn niet kenbaar meegewogen in het voornemen. Eiser stelt dat hij hierdoor een procedurele instantie heeft verloren en wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 [1] .
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023 [2] , waaruit volgt dat een dergelijk betoog als dat van eiser faalt. In het voornemen in deze zaak duidelijk uiteengezet dat en op grond van welke redenen Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Ook is hierin aangegeven dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De door eiser aangedragen bedenkingen tegen de overdracht heeft de minister bovendien kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit. Verder heeft de uitspraak waar eiser naar verwijst, geen betrekking op de Dublinprocedure, maar op een gezinsherenigings-procedure waarin de vraag werd opgeworpen of tijdens de bezwaarfase gehoord had moeten worden voordat een besluit wordt uitgebracht. Deze situatie is hier niet aan de orde.
Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening
7. Eiser stelt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing verwijst eiser naar MK-zittingen die gepland zijn in Dublin- Kroatië, het arrest X van het Hof van Justitie, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 31 oktober 2024 [3] , een uitspraak van deze rechtbank van 8 oktober 2024 [4] en het rapport International Report 2022/23 van Amnesty International en andere artikelen die aangehaald zijn in de zienswijze. Eiser wijst er op dat er in Kroatië pushbacks plaatsvinden en wijst in dat verband op het schrijven van 19 januari 2024 van Centre for Peace Studies (CPS). Pushbacks vinden plaats op het gehele grondgebied van Kroatië en Dublinterugkeerders zijn niet te onderscheiden van andere groepen omdat zij dezelfde asielzoekerskaart hebben als de overige asielzoekers. Asielzoekers zijn met deze kaart gepushbacked naar Bosnië-Herzegovina. Dublinterugkeerders lopen dan ook een risico op een schending van artikel 4 van het Handvest na overdracht aan Kroatië.
7.1.
Eiser wijst verder op de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024, waarin de Afdeling het toetsingskader voor de bewijslastverdeling bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel nader heeft aangegeven aan de hand van onder meer de relevante overwegingen uit het arrest X van het Hof van Justitie [5] .
8. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgronden niet slagen
8.1.
De rechtbank wijst in dit verband eerst op de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4037) waarin de Afdeling uitdrukkelijk heeft geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. In deze uitspraak van 9 oktober 2024 is ook ingegaan op de opvangvoorzieningen [6] . De Afdeling heeft dit oordeel recentelijk bevestigd in bijvoorbeeld een uitspraak van 5 november 2024 [7] .
8.2.
Kroatië heeft met het claimakkoord van 21 oktober 2024 gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. De minister mag daarvan uitgaan. Uit de eerder genoemde Afdelingsuitspraken volgt immers dat geen sprake is van structurele tekortkomingen in de Kroatische asiel- en opvangprocedure als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Dublinclaimanten hebben nog altijd toegang tot de asielprocedure en de opvang in Kroatië. De Afdeling heeft expliciet geoordeeld dat uit het AIDA-rapport van 10 juli 2024 volgt dat er in beginsel geen obstakels voor Dublinclaimanten zijn om toegang tot de Kroatische asielprocedure te krijgen na overdracht. Verder heeft de Afdeling meegewogen dat het al dan niet plaatsvinden van pushbacks aan de buitengrenzen en soms ook verder naar het binnenland onvoldoende is voor het oordeel dat ook Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks, omdat de pushbacks niet zijn gericht tegen Dublinclaimanten. Het artikel van CPS van 19 januari 2024 en het AIDA rapport zijn betrokken door de Afdeling in de uitspraak van 9 oktober 2024, waarin dus ook is ingegaan op de positie van Dublinterugkeerders en het gestelde onderscheid met andere asielzoekers.
8.3.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Daarin is eiser niet geslaagd. Met de door eiser gegeven verklaringen en overgelegde stukken, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat voor de beoordeling van zijn beroep andere feiten en omstandigheden relevant zijn dan die zijn gewogen in de uitspraak van de Afdeling. De door eiser aangehaalde stukken zijn van voor de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 en bevatten geen wezenlijk andere informatie dan de informatie die door de Afdeling in haar uitspraken is betrokken.
8.4.
Eisers betoog aangaande zijn medische gesteldheid en zijn beroep op het arrest C.K. [8] slaagt evenmin. Eiser heeft zijn stelling dat een overdracht aan Kroatië zal leiden tot een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand, niet aannemelijk gemaakt. Eisers enkele verwijzing naar een melding over een calamiteit waaruit blijkt dat eiser aangeeft suïcidale gedachten te hebben en deze ook meerdere keren heeft uitgesproken, faalt, omdat eiser zijn stelling niet met objectieve, medische gegevens heeft onderbouwd. Aan een door eiser pas op 17 januari 2025 ingebracht stuk van 4 augustus 2019 kan geen bewijswaarde toegekend, omdat het niet van recente datum is, niet is vertaald en derhalve ook niet kan worden vastgesteld of het überhaupt gaat om eisers medische gesteldheid van jaren geleden. Aan eisers enkele stelling dat hij zich van het leven zal beroven indien hij wordt overgedragen aan Kroatië, kan dan ook niet de waarde worden gehecht die eiser wenst.
Onder deze omstandigheden faalt ook eisers betoog dat de minister garanties moet vragen aan Kroatië.
9. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht evenmin aanknopingspunten voor de conclusie dat de minister ten onrechte geen gebruik zou hebben gemaakt van zijn bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepubliceerde uitspraak op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen

Voetnoten

3.NL24.35134, NL24.35235.
5.ECLI:NL:RVS:2024:3455 en 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
6.Zie overwegingen 5.7 tot en met 5.11.
8.C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.