ECLI:NL:RBDHA:2025:640
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 26 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 20 augustus 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de minister op basis van de Dublinverordening de aanvraag niet in behandeling hoeft te nemen, omdat Kroatië het verzoek om terugname heeft aanvaard. Eiser heeft geen relevante beroepsgronden aangevoerd die de rechtmatigheid van het besluit van de minister in twijfel trekken. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen en dat de minister zich kan baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat het voornemen van de minister onvoldoende gemotiveerd zou zijn en dat er in Kroatië pushbacks plaatsvinden. De rechtbank oordeelt echter dat deze argumenten niet slagen, omdat de minister de relevante informatie heeft meegenomen in zijn besluit en er geen structurele tekortkomingen zijn vastgesteld in de Kroatische asielprocedure. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn situatie anders is dan die van andere Dublinclaimanten.
De rechtbank concludeert dat de minister geen gebruik hoefde te maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.