AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Beroep tegen afwijzing verblijfsdocument EU/EER en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiser, geboren in 1982 met de Marokkaanse nationaliteit, had op 27 februari 2023 een aanvraag ingediend in verband met verblijf bij zijn broer, die de Belgische nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 2 januari 2024, en het bezwaar hiertegen werd op 23 juli 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar verweerder niet. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij ten laste komt van zijn referent en dat hij niet kan worden aangemerkt als inwonend gezinslid. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het recht op gezinsleven, maar dat er wel sprake is van een motiveringsgebrek en een schending van de hoorplicht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, na hem te hebben gehoord. Eiser krijgt het griffierecht terug en verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
Voetnoten
1.Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
4.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
5.Artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 26 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:248 en een arrest van het Hof van 27 maart 2012, ECLI:EU:C:2012:519.
7.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 september 2022, ECLI:EU:C:2022:683 (SRS en AA).
8.Als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van Richtlijn 2004/38/EG en artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000.
9.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
10.Artikel 8.7, derde lid van het Vb 2000.
11.Zie voor het bovenstaande paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000.
12.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) van 19 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1156. 15.Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
17.1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het verzoekschrift met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 1.