ECLI:NL:RBDHA:2025:6415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
AWB24/12909 en AWB24/12910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres, een Indonesische vrouw geboren in 1959, heeft de aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige dochter en kleinkinderen in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op 9 juni 2023, en het bezwaar daartegen werd op 19 juli 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder niet. De rechtbank concludeert dat er geen beschermenswaardig familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen hechte persoonlijke banden zijn tussen eiseres en haar kleinkinderen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen en voldoende gemotiveerd heeft dat de banden niet hecht genoeg zijn om de aanvraag te rechtvaardigen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB24/12909 en AWB24/12910
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 16 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. A. Roozdar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 9 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, eiseres, de gemachtigde van eiseres en E.O. Tachey als tolk. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1959 en heeft de Indonesische nationaliteit. Eiseres heeft op 16 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ omdat zij in Nederland wil verblijven bij haar meerderjarige dochter, [referente] (referente) en haar kleinkinderen. Referente heeft de Indonesische nationaliteit en verblijft in Nederland op grond van het EU-recht als verzorgende ouder van haar Nederlandse kinderen.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referente en eiseres in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] , omdat tussen referente en eiseres geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Tussen eiseres en haar kleinkinderen neemt verweerder niet aan dat hechte persoonlijke banden bestaan. Zo is niet gebleken dat eiseres een verregaande rol heeft in de opvoeding van de kleinkinderen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De bestreden beschikking is onevenredig en ondeugdelijk gemotiveerd. Ten aanzien van de hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen heeft verweerder de overgelegde verklaringen van de ambulante hulpverlener en de overige documenten onvoldoende betrokken. Uit deze documenten blijkt namelijk dat de band tussen eiseres en haar kleinkinderen de gebruikelijke banden overstijgt en er wel sprake is van beschermenswaardig familieleven. Verder heeft verweerder in de belangenafweging onvoldoende gewicht toegekend aan de zwaarwegende belangen van de kleinkinderen.
4.1.
De gemachtigde van eiseres heeft daags voor de zitting op 18 maart 2025 om 17:41 uur een aanvullend beroepschrift ingediend. Zoals ter zitting aangegeven acht de rechtbank dit, gelet op het late tijdstip van het indienen van de gronden terwijl de gemachtigde genoeg tijd heeft gehad om een aanvullend beroepschrift in te dienen, in strijd met de goede procesorde. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechtbank geen tijd heeft gehad kennis te kunnen van het aanvullend beroepschrift nu zij vanaf 09:00 uur zitting hield en ook dat verweerder door de late indiening niet heeft kunnen reageren op het aanvullend beroepschrift. Gelet hierop laat de rechtbank het aanvullend beroepschrift buiten beschouwing. Het bestreden besluit zal worden beoordeeld aan de hand van de op 20 september 2024 ingediende gronden en de uitgebreide toelichting die daarop ter zitting is gegeven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Hechte persoonlijke banden
6. Uit het beleid [2] van verweerder volgt dat beschermingswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen een minderjarig kind en zijn grootouder wordt aangenomen, als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Hechte persoonlijke banden is een begrip van feitelijke aard. Of daarvan sprake is, moet dus altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Er moet daarbij sprake zijn van een band tussen eiseres en haar kleinkinderen die de gebruikelijke omgang overstijgt. [3]
6.1.
De rechtbank toetst of verweerder alle relevante individuele elementen heeft meegewogen in de beoordeling of sprake is van hechte persoonlijke banden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen concluderen dat tussen eiseres en haar kleinkinderen geen sprake is van hechte persoonlijke banden. De omstandigheid dat eiseres sinds haar komst naar Nederland in 2022 – ten tijde van het bestreden besluit ruim anderhalf jaar – samenwoont met haar kleinkinderen is een indicatie voor hechte persoonlijke banden, maar leidt niet zonder meer tot de conclusie dat daarvan sprake is. [4] Verweerder heeft terecht bij de beoordeling betrokken dat niet is gebleken dat eiseres de rol van (één van) de ouders heeft overgenomen door haar kleinkinderen te verzorgen en op te voeden. Zo zijn referente en haar echtgenote primair verantwoordelijk voor de opvoeding van beide kinderen en heeft verweerder in dit kader mogen tegenwerpen dat de rol van eiseres beperkt is tot ondersteunende taken die gebruikelijk zijn tussen kleinkinderen en grootouders. De overgelegde brief van de directeur van de basisschool, de verklaring van referente zelf en de verklaring van de ambulante medewerker maakt dit niet anders. Ten aanzien van het jongste kleinkind ( [naam 1] ) verklaart de ambulant medewerker dat [naam 1] het fijn vindt als oma thuis is als hij uit school komt, zij eten klaarmaakt en zij op hem past. Ten aanzien van het oudste kleinkind ( [naam 2] ) verklaart de ambulant medewerker dat [naam 2] een fijne band heeft met zijn oma, dat het belangrijk voor hem is dat oma thuis woont, dat zij met hem de Indonesische taal spreek en zij hem al heel lang kent. Verweerder heeft gelet op de inhoud van de verklaring mogen concluderen dat hieruit weliswaar blijkt eiseres belangrijk is voor de kleinkinderen, maar dat hieruit niet volgt dat sprake is van hechte persoonlijke banden. Datzelfde geldt voor het standpunt van de ambulant medewerker dat het vertrek van eiseres schadelijk zou zijn voor de kleinkinderen, nu verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze conclusie niet (medisch) is onderbouwd.
6.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder alle feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrokken en voldoende gemotiveerd dat tussen eiseres en haar kleinkinderen geen hechte persoonlijke banden bestaan. De beroepsgrond van eiseres, dat verweerder het besluit in strijd met het motiveringsbeginsel heeft genomen en het besluit van onevenredige hardheid is, slaagt daarom niet.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en heeft verweerder geen belangenafweging hoeven maken. [5]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 26 november 2013, Vasquiez t. Zwitserland, par. 48, ECLI:CE:ECHR:2013:1126JUD000178508.
4.Vergelijk de uitspraak van het EHRM van 25 november 2014, Kruškić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013 en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4685.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1187.