In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 5 oktober 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na de ingebrekestelling van eiser op 15 januari 2025 kon worden verwacht. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld, wat de rechtbank als kennelijk gegrond heeft beoordeeld.
De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, maar gezien de omstandigheden heeft zij een langere termijn opgelegd. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen over de asielmotieven van eiser en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank heeft een bedrag van € 453,50 toegekend voor de gemaakte proceskosten, aangezien eiser juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 14 april 2025.