ECLI:NL:RBDHA:2025:6544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL24.5230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot inwilliging van zijn asielaanvraag, specifiek gericht op de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, is het niet eens met de ingangsdatum van 25 september 2022, zoals vastgesteld door de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. D.L. Boer. Eiser betoogt dat de ingangsdatum moet zijn 20 september 2022, de datum waarop hij zich als asielzoeker heeft gemeld in Ter Apel, wat blijkt uit de overgelegde loopbrief. De minister stelt dat het tijdsverschil van vijf dagen tussen de melding en de indiening van het aanvraagformulier M35-H te klein is om een inhoudelijke beoordeling te rechtvaardigen, en verzoekt de rechtbank om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank oordeelt echter dat eiser wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling, aangezien een eerdere ingangsdatum van invloed kan zijn op toekomstige verblijfsaanvragen. De rechtbank concludeert dat de minister een verkeerde ingangsdatum heeft vastgesteld en dat de asielaanvraag is ingediend op het moment dat eiser zijn asielwens kenbaar maakte. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 15 januari 2024 voor zover het de ingangsdatum betreft en stelt deze vast op 20 september 2022. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 907,- worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5230

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [2] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [3] De minister heeft hierop gereageerd.
1.2.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het schrijven van de minister. Eiser heeft hier gebruik van gemaakt.
1.3.
Omdat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder zitting af te doen, heeft de rechtbank de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten. [4]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld aan de hand van eisers beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij het bestreden besluit van 15 januari 2024 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 25 september 2022. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en betoogt dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 20 september 2022. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld als asielzoeker in Ter Apel. Dat blijkt uit de overgelegde loopbrief, afgegeven op 20 september 2022. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op Unierechtelijke bepalingen, op nationale rechtspraak en op arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Procesbelang
4. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het verschil tussen de datum waarop eiser zijn asielwens heeft geuit en de datum van het indienen van het aanvraagformulier M35-H is slechts 5 dagen. Dit tijdsverschil is volgens de minister zo klein dat de aanpassing van de ingangsdatum voor eiser niet van feitelijke betekenis is. De minister vindt daarom dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moet verklaren.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep en aanpassing van de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Niet is uitgesloten dat een eerdere ingangsdatum van betekenis is voor latere verblijfsaanvragen of andere verstrekkingen. De rechtbank betrekt in dit verband dat de Afdeling in haar uitspraak van 20 januari 2025 niet heeft geoordeeld dat het tijdsverschil tussen het kenbaar maken van de asielwens en het M35-H formulier van belang is voor het bepalen van de ingangsdatum. [5] De rechtbank behandelt het beroep daarom inhoudelijk.
Ingangsdatum
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser terecht betoogd dat de minister in het bestreden besluit een verkeerde ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. Er is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop eiser het aanvraagformulier (M35-H) heeft ingediend. Volgens de Afdelingsuitspraak van 20 januari 2025 volgt uit de wet [6] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ingediend op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Uit de door eiser overgelegde loopbrief blijkt dat hij dat op 20 september 2022 heeft gedaan. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 20 september 2022. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de ingangsdatum 25 september 2022, omdat dit in strijd is met artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting en gezien het verzoek van de minister, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 20 september 2022. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit, op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 907,-
(1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen. Hoewel het geschil zich beperkt tot de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, is dit volgens de rechtbank geen aanknopingspunt om te kiezen voor een lagere wegingsfactor.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 januari 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is vastgesteld op 25 september 2022;
- stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 20 september 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit van 15 januari 2024, voor zover dat is vernietigd;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Uitspraak van 20 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:159.
4.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
5.Zie ECLI:NL:RVS:2025:159, herhaald op 10 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:489.
6.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.