ECLI:NL:RBDHA:2025:6822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
09/077078-23 en 09/294915-23 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mensenhandel en verkrachting van twee vrouwen met gevangenisstraf en gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en verkrachting van twee vrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 september 2021 tot en met 14 december 2021, de slachtoffers heeft uitgebuit door hen te dwingen tot prostitutie en hen meermalen te verkrachten. De slachtoffers verkeerden in een kwetsbare positie, waren verslaafd aan drugs en hadden geen zeggenschap over hun verdiensten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, die aanzienlijke materiële en immateriële schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft benadrukt dat de feiten een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers vormen en dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van hun kwetsbare situatie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van twaalf jaar afgewezen, maar heeft wel een aanzienlijke straf opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/077078-23 en 09/294915-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 25 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] (Marokko).
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10, 12, 13, 17, 18, 20, 24, 26 en 27 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. N. Rose en mr. J.M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.B. Baumgarten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna: [verdachte] ) is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 augustus 2023 en wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 maart 2025 – ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/077078-23 (hierna: dagvaarding 1)
1. zaaksdossier Havikuil)
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot en met 25 januari 2023 te ’s-Gravenhage en/of Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 1] ,
(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van
seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1),
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of
diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft
ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4),
- heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde (sub 9), en/of
-(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (meermalen)
- aan die [slachtoffer 1] gevraagd of zij een account wilde maken op een site voor seksadvertenties en/of klanten te woord wilde staan en/of (daarbij) gezegd dat zij verder niets hoefde te doen en/of
- die [slachtoffer 1] in huis opgesloten en tegen haar gezegd dat zij maar één klant hoefde te 'pakken' en/of
- die [slachtoffer 1] (terwijl zij op de grond lag) geslagen en/of gestompt en/of geschopt tegen haar lichaam en/of gezicht en/of aan haar haren getrokken en/of in haar gezicht gespuugd en/of
- die [slachtoffer 1] gecontroleerd door een telefoon onder haar bed te leggen en/of de
prostitutieafspraken op te nemen en/of de kamer van die [slachtoffer 1] te doorzoeken en/of
- die [slachtoffer 1] drugs onthouden en/of haar prostitutiewerk beloond met drugs en/of
-(een) seksadvertentie(s) voor die [slachtoffer 1] gemaakt en/of
- die [slachtoffer 1] opdracht gegeven/verzocht van klanten geld in ontvangst te nemen zonder daarvoor een seksuele prestatie te leveren en/of
- het door die [slachtoffer 1] verdiende geld afgenomen en/of in ontvangst genomen;
2. ( zaaksdossier Havikuil)
hij in of omstreeks de periode 1 september 2021 tot en met 25 januari 2023 te 's- Gravenhage en/of elders in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand, te weten [slachtoffer 1] , (meermalen) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] ,
welk geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het (meermalen)
- slaan en/of duwen van die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] beletten de kamer te verlaten en/of
- die [slachtoffer 1] drugs te onthouden;
Parketnummer 09/294915-23 (hierna: dagvaarding 2)
Feit 1 (Zaaksdossier Zaaguil)
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 28 februari 2018 te ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 2] ,
(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van
seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 1),
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of
diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft
ondernomen waarvan verdachte wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die
[slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4),
- heeft gedwongen en/of bewogen hem, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele
handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde (sub 9), en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 6)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (meermalen)
- een seksafspraak met een klant gemaakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] medegedeeld: "er komt zo een meneer, die komt wat kopen bij mij en die wil met jou, je weet wat ik bedoel, dus je neemt die kamer…" en/of "je gaat daar gewoon even in, kwartiertje, langer niet" en/of "ga daar maar, daar in die kamer" en/of "ga maar met hem mee" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat zij zich niet moest aanstellen toen ze moest huilen nadat ze seks met voornoemde klant had gehad en/of
- die [slachtoffer 2] opgesloten in een kamer en/of een woning en/of verboden de woning te en/of
- ( op straat) aan mannen gevraagd of zij een meisje wilden hebben en/of die [slachtoffer 2] als
prostituee wilden laten werken en/of
- contact onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 2] en/ afspraken gemaakt met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of te verstrekken
verdovende middelen
- en/of (aldus) die [slachtoffer 2] verhuurd aan de mensen die in de panden kwamen waar zij zich bevonden en/of
- uitleg en/of instructies gegeven aan die [slachtoffer 2] met betrekking tot de door die te verrichten prostitutiewerkzaamheden;
- bepaald wanneer die [slachtoffer 2] een trekje mocht nemen en/of drugs mocht gebruiken en/of de beschikking had/kreeg over verdovende middelen en/of (aldus) die [slachtoffer 2] van hem, verdachte, afhankelijk gemaakt voor het voorzien in haar verslavingsbehoefte en/of
- het/de door die [slachtoffer 2] verdiende geld en/of verdovende middelen in ontvangst genomen en/of zichzelf toegeëigend en/of afgepakt;
Feit 2 (Zaaksdossier Zaaguil)
hij op of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 28 februari 2018, te Den Haag, en/of elders in Nederland, (meermalen) door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
te weten het brengen van zijn penis en/of vinger(s) in haar vagina en/of anus en/of mond,
immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer 2] in een kamer en/of een woning opgesloten en/of verboden de woning te
verlaten
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij seks wilde en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] geslagen en/of gestompt tegen/op haar hoofd en of lichaam en/of vastgegrepen en (vervolgens) zijn geslachtsdeel (met kracht) in haar vagina en/of anus en/of mond gestopt en/of
- die [slachtoffer 2] , nadat zij geweigerd had hem te pijpen, geslagen en/of geschopt en/of met haar hoofd tegen de muur geslagen en daarbij de volgende woorden gezegd: “ik hoop dat je doodgaat” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- haar hoofd naar beneden geduwd en/of vervolgens zijn geslachtdeel en/of zijn ballen diep en/of met kracht in haar mond en/of keel geduwd en/of gehouden en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat ze hem moest pijpen “tot het op was” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] met (een) handboei(en) vastgeketend aan een verwarmingsbuis vastgeketend en/of gedurende enkele dagen althans enige tijd en/of vastgeketend gehouden en/of – terwijl zij aan de verwarmingsbuis geketend was - meerdere keren zijn geslachtsdeel en/of vinger in haar vagina en/of anus gestopt en/of
- in haar borsten geknepen en/of aan haar haren getrokken en/of
- ( aldus) telkens een voor die [slachtoffer 2] een ongelijkwaardige en/of bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan of waardoor die [slachtoffer 2] zich niet kon verzetten tegen
eerdergenoemde seksuele handelingen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 21 augustus 2021 werd door [naam 1] aangifte gedaan van mishandeling door [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Hierbij verklaarde zij dat haar zus [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), onder andere door [medeverdachte] , werd gedwongen tot prostitutie. Naar aanleiding hiervan is op 22 en 24 augustus 2021 gesproken met [slachtoffer 3] . Zij verklaarde onder andere dat zij in de prostitutie werkte en haar verdiende geld afstond aan [medeverdachte] , omdat hij haar manipuleerde.
In 2021 is onderzoek Blafuil opgestart naar aanleiding van de hiervoor genoemde verklaringen. Tijdens dit onderzoek is [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) eveneens naar voren gekomen als mogelijk slachtoffer van mensenhandel. Op 20 oktober 2021 werd met haar een informatief gesprek mensenhandel gehouden. [slachtoffer 1] verklaarde dat zij vrijwillig in de prostitutie werkte. Uiteindelijk is door de officier van justitie besloten het onderzoek te stoppen.
Op 5 januari en 13 juni 2022 vond een informatief gesprek mensenhandel plaats met [naam 2] . [naam 2] verklaarde over een netwerk dat diverse vormen van criminaliteit pleegde, waaronder gedwongen prostitutie en drugs- en vermogenscriminaliteit. Een kickbokser uit Den Haag (vermoedelijk [medeverdachte] ) stond aan het hoofd. Zijn vriendin (vermoedelijk [slachtoffer 3] ) maakte deel uit van het netwerk. [naam 2] verklaarde dat zij door deze groep werd gedwongen tot prostitutie, maar geen aangifte wilde doen omdat zij bang was voor represailles.
Op 28 januari 2022 vond een informatief gesprek mensenhandel plaats met [naam 3] (hierna: [naam 3] ). [naam 3] gaf aan dat zij in het verleden voor [medeverdachte] in de prostitutie had gewerkt, maar dat zij daar verder niets mee wilde doen. Op 5 april 2022 ontvluchtte [naam 3] de woning aan de [adres] in Den Haag, omdat zij door de bewoner met een vuurwapen zou worden bedreigd. Ter plaatse werden in de woning [medeverdachte] en [slachtoffer 3] aangetroffen. Naar aanleiding van dit incident heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [naam 3] . [naam 3] verklaarde dat [medeverdachte] maar één ding van haar wilde en dat was geld verdienen in de prostitutie en dat zij al het verdiende geld aan [medeverdachte] moest geven. [naam 3] gaf aan nu wel aangifte te willen doen.
Op 4 mei 2022 werd een groot strafrechtelijk onderzoek ter zake van mensenhandel gestart onder de naam Kuiftok, waarbij meerdere verdachten in beeld zijn gekomen. Het onderzoek Kuiftok bestaat uit negen deelonderzoeken. Elk deelonderzoek richt zich op één slachtoffer.
[verdachte] wordt verweten dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] en dat hij haar meerdere malen heeft verkracht (deelonderzoek Havikuil; dagvaarding 1, feit 1 en feit 2) en dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en dat hij haar meerdere malen heeft verkracht (deelonderzoek Zaaguil; dagvaarding 2, feit 1 en feit 2).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding 1 onder 1 en 2 en het bij dagvaarding 2 onder 1 en 2 tenlastegelegde. Voor wat betreft het bij dagvaarding 2 onder 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie partieel vrijspraak bepleit van het onderdeel medeplegen.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de officier van justitie.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens [verdachte] integrale vrijspraak bepleit.
Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de door de raadsman gevoerde verweren.
3.4.
Juridisch kader mensenhandel
Aan [verdachte] is (meerdere malen) het delict mensenhandel ten laste gelegd. Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) Sr en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid.
De tenlastelegging is telkens opgesplitst in specifieke verwijten die worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9 Sr. De delictsomschrijving in sub 1 ziet op het werven, overbrengen/vervoeren of huisvesten/opnemen van een ander, om die ander in een uitbuitingssituatie te brengen. Daarbij is vereist dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft. Het verwijt in sub 4 ziet op het verrichten van handelingen waardoor een ander zich beschikbaar stelt voor het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard. Uitbuiting van het slachtoffer is daarbij een impliciet bestanddeel. Het verwijt in sub 9 heeft betrekking op het zich laten bevoordelen uit de opbrengst van die diensten van seksuele aard door een ander. Ook hier wordt de uitbuiting als impliciet bestanddeel verondersteld. De in sub 1, 4 en 9 strafbaar gestelde vormen van mensenhandel vereisen steeds het gebruik van één of meer dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f Sr, lid 1, sub 1. Dit geldt niet voor het verwijt in sub 6, dat betrekking heeft op het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.
Dwangmiddelen
De in deze zaak aan de orde zijnde dwangmiddelen betreffen dwang, geweld, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Het begrip ‘dwang’ moet ruim worden uitgelegd en worden bekeken in de context waarin de handelingen van de verdachte plaatsvinden. Het slachtoffer zal door aanwending van dwang tegen zijn of haar zin in een situatie van uitbuiting zijn gebracht, waarin hij of zij, als hij of zij daartoe weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen. Het slachtoffer moet het dwangmiddel dus hebben opgemerkt en het moet bij hem of haar vrees hebben opgeleverd. Daarbij doet het niet ter zake dat de dwang op een ander in het algemeen geen indruk zou maken. Het is subjectief.
Het dwangmiddel ‘misleiding’ heeft een feitelijke betekenis. Bij dit dwangmiddel wordt doelbewust een foute voorstelling van zaken gegeven. Iemand wordt overtuigd van iets dat niet waar is, waardoor iemand iets gaat doen dat hij of zij anders niet zou hebben gedaan. Ook dit dwangmiddel is subjectief.
De dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar deels overlappen. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem of haar aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.
Ook wordt voor het bewijs van het misbruik geen verdergaand initiatief en actief handelen van de verdachte vereist dan tot uitdrukking komt in de termen die in de wet staan (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen). Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad is het niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht. De omstandigheid dat een slachtoffer tevoren al op een of meer andere plaatsen in de prostitutie had gewerkt, behoeft geen aanwijzing te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie. [1]
Bij het misbruik maken van (1) een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever bij prostituees stelt dat hiervan sprake is als ze verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het criterium ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt. Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangenomen kan worden dat de ‘misbruiker’ de ander (het latere slachtoffer) in die positie aantreft zonder dat beiden in een relatie tot elkaar staan.
Oogmerk van uitbuiting
Het (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van artikel 273f Sr door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie.
De vraag of sprake is van uitbuiting laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. [2]
Van uitbuiting in de prostitutie kan, zoals hiervoor overwogen, worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert. Op grond van vaste jurisprudentie zal in het geval van prostitutiewerkzaamheden – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van een dwangmiddel is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant. Evenmin is de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee een beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer als gevolg van de gebruikte dwangmiddelen is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverwegingen
3.6.1
De betrouwbaarheid van de verklaringen
De aangeefsters en slachtoffers in de onderhavige zaak hebben ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris een of meerdere verklaringen afgelegd. De verklaringen die zijn afgelegd bevatten ontegenzeggelijk inconsistenties. Op punten is wisselend en soms tegenstrijdig ten opzichte van andere verklaringen verklaard. Dat roept de vraag op in hoeverre de verklaringen betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
Het strekt naar het oordeel van de rechtbank te ver om aan deze inconsistenties de conclusie te verbinden dat de verklaringen in hun geheel onbetrouwbaar zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten. Inconsistenties kunnen immers te wijten zijn aan vele factoren, zoals tijdverloop en de feilbaarheid van het menselijk geheugen. In deze zaak speelt verder het drugsgebruik van de slachtoffers gedurende de ten laste gelegde periode een belangrijke rol en kan ook dat van invloed zijn geweest op de afgelegde verklaringen.
Het gaat uiteindelijk om de totale indruk die de verklaringen maken.
Over de inhoud van de verklaringen van de slachtoffers overweegt de rechtbank dat hieruit, ook al zijn die verklaringen niet altijd hetzelfde, een duidelijke rode lijn kan worden gedistilleerd. Wat betreft de kern van het verwijt is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen een eenduidig beeld laten zien. Indien de verschillende verklaringen in hun onderling verband worden bekeken, is er geen sprake van zodanige tegenstrijdigheden dat deze de betrouwbaarheid van de (kern van de) verklaringen aantasten. Dat laat onverlet dat de rechtbank bij de beoordeling van de verklaringen – en bij de beslissing om die verklaringen of gedeelten daarvan voor het bewijs te gebruiken – kritisch beziet in hoeverre die verklaringen steun vinden in het dossier.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van de aangeefsters en slachtoffers – hoewel deze kritisch dienen te worden bekeken – bruikbaar zijn voor het bewijs, waar deze al dan niet gedeeltelijk worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de bijlage bij dit vonnis.
3.6.2
Deelonderzoek Havikuil; [slachtoffer 1]
Dagvaarding 1, feit 1 (mensenhandel)
Inleiding
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] . Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank ervan overtuigd dat [slachtoffer 1] door [verdachte] werd uitgebuit. [slachtoffer 1] heeft sekswerk verricht onder omstandigheden die een grote inbreuk op haar persoonlijke vrijheid en lichamelijke en geestelijke integriteit betekenden.
Zoals hierna wordt besproken, gaat het om misbruik van de zeer kwetsbare positie van [slachtoffer 1] en misbruik van het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dat [verdachte] op [slachtoffer 1] had. Dit heeft erin geresulteerd dat [verdachte] en zijn medeverdachten zich ten koste van [slachtoffer 1] hebben bevoordeeld. Anders dan de verdediging, acht de rechtbank ook bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot prostitutie door dwang, geweld en door dreiging met geweld. Ook dat wordt hieronder nader toegelicht.
Dwangmiddelen
Misbruik van kwetsbare positie
Uit het dossier komt [slachtoffer 1] naar voren als een kwetsbare vrouw. Zo blijkt uit politiemutaties dat zij in de jaren voorafgaand aan 2021 in instellingen heeft verbleven vanwege haar beperkte verstandelijke vermogens en behandelingen heeft ondergaan vanwege haar verslavingsproblematiek. Er waren zorgen over haar drugsgebruik, haar omgang met mannen en haar beïnvloedbaarheid.
[verdachte] had wetenschap van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 1] verkeerde. Zo heeft hij verklaard dat [slachtoffer 1] een gebruiker was die bij [medeverdachte] over de vloer kwam om te gebruiken. [verdachte] benoemt ook dat hij [slachtoffer 1] een ‘zwak mens’ vond die beschermd moest worden tegen [medeverdachte] . Naast dat [slachtoffer 1] verslaafd was, blijkt uit haar verklaringen ook dat zij verliefd was op [verdachte] en – in haar visie – een relatie met hem had. Hoewel [verdachte] heeft ontkend dat sprake was van een (liefdes)relatie, blijkt uit zijn verklaring wel dat hij wist dat [slachtoffer 1] gevoelens voor hem had ‘omdat hij zo goed voor haar was’.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 1] . Hij heeft de zwaar verslaafde [slachtoffer 1] sekswerk laten verrichten in ruil voor drugs. Daarbij blijkt uit het dossier dat [verdachte] [slachtoffer 1] instrumenteel drugs verstrekte: ‘Geef haar één trekje, niks meer’, zoals hij in een tapgesprek tegen [medeverdachte] zegt die op dat moment kennelijk bij [slachtoffer 1] was. Ook heeft hij, toen hij met [slachtoffer 1] na een ruzie met [medeverdachte] uit de [straatnaam 1] is vertrokken, onderdak voor haar geregeld in andere gebruikerspanden en gefaciliteerd dat [slachtoffer 1] vanuit die panden sekswerk kon verrichten. Bovendien wist hij dat [slachtoffer 1] gevoelens voor hem had. De rechtbank overweegt in dat kader dat uit het dossier een beeld naar voren komt van [verdachte] die de gevoelens van [slachtoffer 1] soms beantwoordt, haar ‘schat(je)’ noemt, voor haar opkomt en haar beschermt, maar haar op andere momenten uitmaakt voor ‘kankerhoer’ en zich zeer gewelddadig en dwingend naar [slachtoffer 1] opstelt. Dat [slachtoffer 1] ambivalent ten opzichte van [verdachte] stond, blijkt ook wel uit het feit dat zij eerst geen aangifte tegen [verdachte] wilde doen, omdat ‘zij hem niet wil kwetsen’ en ‘hij haar ook veel heeft geholpen’, maar zij ook verklaart dat hij ‘verschrikkelijke dingen bij haar heeft gedaan’. Door haar afwisselend aan te trekken en af te stoten, heeft [verdachte] gespeeld met de gevoelens van [slachtoffer 1] en misbruik van haar gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit, naast de drugsverslaving, mee heeft gespeeld bij de keuze van [slachtoffer 1] om voor [verdachte] in de prostitutie te gaan werken.
Misbruik van overwichtUit het dossier komt verder naar voren dat [verdachte] niet in een gelijkwaardige verhouding stond tot [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] verklaart over hem dat hij ‘levensgevaarlijk’ is, dat je hem niet in je buurt wil hebben en dat hij [verdachte] Ammoniak wordt genoemd, omdat hij altijd met een flesje ammoniak loopt. Dit laatste wordt door [verdachte] zelf bevestigd en vindt bovendien bevestiging in het dossier. Zo vermeldt een wijkagent in een politiemutatie over [verdachte] : ‘ [verdachte] staat bekend onder de naam " [verdachte] Ammoniak". De reden is dat hij vrouwen met ammoniak bedwelmd of op ze spuit om ze te onderdrukken en bang voor hem te maken’. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] intimiderend kan overkomen op anderen. Dit volgt ook uit hoe [medeverdachte] en [slachtoffer 3] over [verdachte] verklaren. Zo noemt [medeverdachte] [verdachte] ‘best een gevaarlijke jongen’ en [slachtoffer 3] noemt hem ‘zwaar sadistisch’ en ‘een enge man’. Voor dit gedrag van [verdachte] ziet de rechtbank ook steun in getapte telefoongesprekken in de periode eind september 2021/begin oktober 2021, waaruit blijkt dat [verdachte] [slachtoffer 1] geregeld directief toespreekt en tegen haar schreeuwt.
Dat [slachtoffer 1] bang was voor [verdachte] blijkt onder meer uit een gebeurtenis op 2 oktober 2021. [slachtoffer 1] heeft daarover verklaard dat zij een keer zelf ‘handel’ (de rechtbank begrijpt: drugs) had gekocht bij dealer [naam 4] nadat ze een klant had gehad. Zij deed dit stiekem terwijl [verdachte] en [medeverdachte] lagen te slapen. Zij vroeg dealer [naam 4] om snel te komen en wachtte hem buiten op, omdat zij bang was voor [verdachte] en [medeverdachte] . Deze verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door meerdere tapgesprekken, onder meer tussen haar en dealer [naam 4] . Dat [slachtoffer 1] bang was voor [verdachte] blijkt ook wel uit het feit dat zij in februari 2023 aangifte wilde doen tegen [verdachte] van, onder meer, verkrachting, maar zich toch bedacht omdat zij bang was voor wraakacties.
Dat [verdachte] misbruik heeft gemaakt van zijn overwicht op [slachtoffer 1] door een sfeer van angst en intimidatie te creëren, hetgeen dienstig was aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] , staat naar het oordeel van de rechtbank vast. Dat [verdachte] op momenten ook (ogenschijnlijk) liefdevol tegen [slachtoffer 1] praatte en soms voor haar opkwam bij de medeverdachten, doet daaraan niet af.
Dwang, geweld en dreiging met geweldHoewel [verdachte] , zowel bij de politie als ter terechtzitting, categorisch heeft ontkend geweld tegen [slachtoffer 1] te hebben gebruikt, bevat het dossier meer dan voldoende bewijs van het tegendeel.
Zo heeft [slachtoffer 1] meerdere keren verklaard vaak te zijn mishandeld door [verdachte] . Zo verklaart zij ‘drie keer bijna te zijn vermoord’ door [verdachte] . ‘Als ik bijvoorbeeld geen klant wilde nemen, als ik geld achter ging houden, als ik geen waarheid praatte, als ik helemaal niet praatte. Gewoon, bam, gelijk klappen’. Dat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft geslagen, is te horen in een getapt telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 3] waar op de achtergrond [verdachte] te horen is die tegen een vrouw zegt ‘kijk me goed in de ogen. Hier kijk maar goed. Ik ben facking klaar met jou’. Te horen is dat iemand met de vlakke hand wordt geslagen. [slachtoffer 1] heeft verklaard de vrouw te zijn geweest die op dat moment klappen kreeg van [verdachte] . De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting dat hij dat niet is geweest schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde. Uit het betreffende proces-verbaal blijkt genoegzaam dat de stem van [verdachte] is herkend door de verbalisanten die de tapgesprekken hebben uitgeluisterd.
De verklaringen van [slachtoffer 1] over mishandelingen door [verdachte] worden bovendien ondersteund door [slachtoffer 3] die de relatie tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] als ‘verschrikkelijk’ typeert en verklaart meerdere keren te hebben gezien dat [verdachte] [slachtoffer 1] sloeg. Bijvoorbeeld als zij ‘een grote bek’ had. Ook verklaart [slachtoffer 3] over schoppen terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag en stompen. Dat het niet ‘hoogstens bij een enkele duw’ is gebleven, zoals de verdediging heeft betoogd, leidt de rechtbank af uit de verklaring van [slachtoffer 3] dat [verdachte] [slachtoffer 1] ‘de touwtyfus’ in sloeg en als [slachtoffer 1] drugs had gestolen van [verdachte] , zij ‘de tering in werd geslagen’. Ook [naam 5] , de ex-partner van [slachtoffer 1] (hierna: [naam 5] ), verklaart vaak te hebben gezien dat [slachtoffer 1] klappen kreeg van [verdachte] in de periode dat ze in de [straatnaam 2] verbleven. Ook verklaart hij dat [verdachte] dreigde geweld tegen haar te gebruiken als zij geen geld binnen bracht. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] als [naam 5] verklaren ook dat [verdachte] seksueel geweld gebruikte tegen [slachtoffer 1] , doordat zij hem moest pijpen. Omdat het verkrachten van [slachtoffer 1] als apart feit is ten laste gelegd, zal de rechtbank hier verderop nader op ingaan.
Samengevat is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier genoegzaam volgt dat [verdachte] dwang, geweld en dreiging met geweld jegens [slachtoffer 1] heeft ingezet om een sfeer van angst en intimidatie te creëren, die uiteindelijk dienstig was aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] . De aard en frequentie van dat geweld was dusdanig dat de rechtbank daarmee in het nadeel van [verdachte] rekening zal houden bij het bepalen van de strafmaat.
Vrijspraak overige dwangmiddelen
Van de in de tenlastelegging opgenomen dwangmiddelen misleiding, afpersing en fraude zal de rechtbank [verdachte] , conform de standpunten van de officieren van justitie en de verdediging, vrijspreken, omdat er geen aanwijzingen zijn dat deze dwangmiddelen door [verdachte] zijn ingezet.
(Oogmerk van) uitbuiting
Voorts overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 1] ’s positie niet die van een mondige prostituee was, die zelf bepaalt onder welke omstandigheden zij werkt, welke klanten en handelingen zij wel en niet accepteert en die zelf de beschikking heeft over haar verdiensten.
- [straatnaam 1] (september/begin oktober 2021)
Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij altijd moest werken, ook als zij een dag niet wilde of ongesteld was. Dit wordt ondersteund door de advertentie van ‘ [bijnaam] ’, één van de namen waaronder [slachtoffer 1] heeft gewerkt op de sekssite [website] . Uit die advertentie blijkt dat zij zes dagen in de week de hele dag beschikbaar was voor sekswerk. Dat [slachtoffer 1] niet altijd wilde werken, blijkt ook uit de omstandigheid dat zij meerdere keren heeft verklaard dat zij snel haar werk wilde doen, om – zo begrijpt de rechtbank – ervan af te zijn. ‘Zo snel mogelijk mijn werk doen, zo snel mogelijk en dan sodemieter op’, aldus [slachtoffer 1] .
Hoewel [slachtoffer 1] wisselend heeft verklaard over het aantal klanten dat zij per dag had, blijkt uit haar verklaringen wel dat de frequentie aanzienlijk was. Dit wordt ondersteund door getapte telefoongesprekken tussen [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer 3] in de periode eind september/begin oktober 2021 waaruit blijkt dat er veel klanten voor [slachtoffer 1] waren, vooral in het weekend wanneer het druk was. Illustratief is een gesprek op 23 september 2021 waarin [medeverdachte] tegen [verdachte] zegt dat het ‘echt druk is’ en ‘de telefoon blijft gaan’, waarna [verdachte] zegt dat er een klant is voor [slachtoffer 1] . Uit die telefoongesprekken, evenals uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [verdachte] en [medeverdachte] , blijkt bovendien dat [slachtoffer 1] zowel thuiswerk deed als escorts. Zoals volgt uit de verklaring van [slachtoffer 1] , en overigens ook door [verdachte] zelf is verklaard, was hij ook betrokken bij het door [slachtoffer 1] verrichte escortwerk. Uit het dossier kan worden afgeleid dat [verdachte] telefonisch escortklanten aannam en doorgaf aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 1] vervoerde en/of vergezelde naar klanten en hij het door [slachtoffer 1] ontvangen geld in ontvangst nam.
[slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat zij bepaalde seksuele handelingen niet wilde verrichten, zoals seks zonder condoom, maar daar wel mee werd geadverteerd. Dit wordt ondersteund door de advertentie van ‘ [bijnaam] ’ waarin met veel verschillende (extreme) seksuele handelingen werd geadverteerd, waaronder seks zonder condoom. In verschillende op de telefoon van [slachtoffer 1] aangetroffen geluidsfragmenten van klantcontacten is te horen dat [slachtoffer 1] aangeeft geen seks zonder condoom te willen. In één van de geluidsfragmenten zegt de klant, nadat [slachtoffer 1] dit heeft gemeld, dat in de advertentie staat dat ‘alles zonder’ is, waarop [slachtoffer 1] antwoordt dat dat niet haar advertentie is. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat [verdachte] zelf advertentie(s) heeft gemaakt, wist hij wel dat [slachtoffer 1] onder advertentie(s) en onder verschillende werknamen (waaronder ‘ [bijnaam] ’) werkte. Bovendien blijkt uit de hiervoor genoemde getapte telefoongesprekken uit de periode september/begin oktober 2021 dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer 3] voor wat betreft het sekswerk van [slachtoffer 1] . De rechtbank kan niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat [slachtoffer 1] vervolgens daadwerkelijk seks zonder condoom of andere door haar niet gewilde seksuele handelingen moest verrichten. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] , maar ook die van [naam 6] (hierna: [naam 6] ) en [slachtoffer 3] , blijkt namelijk dat ze die handelingen uiteindelijk niet deden, ook al vroeg de klant daar om. Het staat echter wel vast dat [verdachte] en de medeverdachten [slachtoffer 1] aan vergaande verwachtingen van klanten – met nare situaties tot gevolg – hebben blootgesteld.
Tot slot staat het naar het oordeel van de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] niet zelf kon bepalen wat zij met het door haar verdiende geld deed, maar dat zij haar verdiensten moest afstaan aan [verdachte] of aan de medeverdachte(n). Zoals [slachtoffer 1] het zelf treffende verklaarde in het studioverhoor op 27 september 2024, kwam zij aan drugs ‘door haar lichaam te verkopen’. Zij verklaarde daarbij niet zelf drugs te hebben gehaald, maar [verdachte] en [medeverdachte] deden dat van het geld dat zij van haar afpakten. Illustratief is verder een getapt telefoongesprek tussen [slachtoffer 3] en [medeverdachte] waarin [slachtoffer 3] vertelt dat [verdachte] bij haar heeft geklaagd over hoe [slachtoffer 1] wordt behandeld. De rechtbank begrijpt uit de weergave van het gesprek dat [verdachte] tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij het niet raar vindt dat [slachtoffer 1] steelt, omdat ‘zij geen euro in haar zak heeft’. [slachtoffer 1] ’s verklaringen hierover worden verder ondersteund door de verklaringen van [naam 6] en [naam 3] , waaruit ook blijkt dat ze het door hen verdiende geld moesten afstaan aan [medeverdachte] of een medeverdachte en daar niets van terug zagen behalve in de vorm van drugs.
- Overige panden (najaar 2021 tot 14 december 2021)
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij – na de [straatnaam 1] – door [verdachte] naar andere panden is gebracht van waaruit zij sekswerk heeft verricht, omdat ‘je van plek naar plek moet anders valt het op’. Achtereenvolgend betroffen dit (gebruikers)panden aan de [straatnaam 3] in Voorburg en aan de [straatnaam 4] en de [straatnaam 2] in Den Haag. [slachtoffer 1] heeft tijdens de verschillende verhoren wisselend verklaard over het karakter van het werk (gedwongen of vrijwillig) in die periode en of zij haar verdiensten al dan niet geheel moest afdragen aan [verdachte] . De rechtbank leidt uit de verklaring van [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor op 19 maart 2025 af, dat, als zij verklaart ergens vrijwillig te hebben gewerkt, dit niet betekent dat zij de verdiensten van haar werk zelf mocht houden. Zo verklaart [slachtoffer 1] in Voorburg vrijwillig te hebben gewerkt, maar verklaart zij ook dat zij geen geld kreeg. Over de [straatnaam 4] verklaart [slachtoffer 1] dat zij de helft van het geld kreeg en de andere helft naar [verdachte] ging. En over de [straatnaam 2] verklaart [slachtoffer 1] dat zij geen geld uit het sekswerk heeft gezien. Ondanks de wisselende verklaringen van [slachtoffer 1] over voornoemde punten is naar het oordeel van de rechtbank ook in deze periode sprake geweest van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] door [verdachte] . Zo blijkt uit haar verklaringen eenduidig dat zij geen (volledige) beschikking had over het door haar verdiende geld. Verder ziet de eerdergenoemde verklaring van [slachtoffer 1] dat [verdachte] haar ‘drie keer bijna heeft vermoord’ op haar periode met [verdachte] in de [straatnaam 4] , waaruit de rechtbank afleidt dat [verdachte] daar fors geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gebruikt. Haar verklaringen worden bovendien ondersteund door [naam 5] , die samen met [slachtoffer 1] en [verdachte] heeft verbleven aan de [straatnaam 2] . [naam 5] heeft onder meer verklaard dat [slachtoffer 1] haar verdiende geld aan [verdachte] gaf, [verdachte] dacht dat zij geld achterhield en zij dan klappen kreeg en zich moest uitkleden zodat hij kon zien dat zij niets had.
Op basis van al hetgeen hierboven is overwogen kan worden vastgesteld dat sprake was van een uitbuitingssituatie. Het oogmerk van uitbuiting kan onder die omstandigheden worden verondersteld.
Voordeel trekken
Zoals hiervoor is overwogen, stond [slachtoffer 1] het geld dat een klant aan haar betaalde af aan [verdachte] of – in de periode in de [straatnaam 1] – aan een van de medeverdachten en werd daarvan drugs gekocht en weer verdeeld. [verdachte] (en de medeverdachte) beschikte(n) daarmee niet alleen over het geld dat werd verdiend, maar heeft daar ook daadwerkelijk van geprofiteerd door mee te roken van de opbrengsten.
Dat [verdachte] geld wilde verdienen aan het sekswerk van [slachtoffer 1] , kan bovendien worden afgeleid uit zijn handelen bij het door [slachtoffer 1] verrichte sekswerk, zoals hiervoor omschreven.
Handelingen
De rechtbank acht ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest. De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het ten laste gelegde werven van [slachtoffer 1] , omdat daarvan onvoldoende is gebleken.
De rechtbank overweegt verder dat het dossier ook aanwijzingen bevat dat [slachtoffer 1] (ook) vrijwillig prostitutiewerk deed. Zo lijkt uit sommige getapte telefoongesprekken in de periode eind september/begin oktober 2021 te volgen dat [slachtoffer 1] zich meewerkend opstelt ten aanzien van het verrichten van sekswerk. Ook verklaart Angela Schroduer dat [slachtoffer 1] het prostitutiewerk bij [medeverdachte] thuis vrijwillig deed. Dit staat evenwel niet in de weg aan een bewezenverklaring van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] door [verdachte] .
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat voor het bewijs van misbruik in de zin van artikel 273f Sr geen verdergaand initiatief en actief handelen van de verdachte is vereist, dan tot uitdrukking is gebracht in de termen die in de wet staan en hiervoor zijn genoemd (in dit geval: werven, vervoeren, overbrengen en huisvesten). Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat niet is vereist dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook is niet vereist dat het slachtoffer door de verdachte in die uitbuitingssituatie is gebracht.
Nog daargelaten dat het initiatief op basis van het dossier wel degelijk meerdere keren bij [verdachte] lag door [slachtoffer 1] steeds naar een andere locatie te brengen van waaruit zij het sekswerk kon verrichten, staat het bestaan van de omgekeerde situatie, waarbij [slachtoffer 1] het initiatief heeft genomen, niet in de weg aan een bewezenverklaring. En dat [slachtoffer 1] het werk óók vrijwillig heeft gedaan, wil vanzelfsprekend niet zeggen dat dit steeds het geval is geweest. Dat dit niet zo was, blijkt genoegzaam uit het dossier.
Eveneens is uit het dossier gebleken dat [slachtoffer 1] vaker prostitutiewerk verricht(te). Dat [slachtoffer 1] ook op andere momenten prostitutiewerk heeft verricht, staat aan een bewezenverklaring voor mensenhandel echter niet in de weg. In dat verband wijst de rechtbank op overwegingen van de Hoge Raad, die erop neerkomen dat de omstandigheid dat het slachtoffer al eerder of op andere plaatsen prostitutiewerk heeft verricht, geen aanwijzing hoeft te zijn voor het ontbreken van een uitbuitingssituatie. Dat laatste geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens in het geval van [slachtoffer 1] .
Het vorenstaande, aangaande het initiatief en de vrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer 1] , staat dus niet in de weg aan een bewezenverklaring. Uiteraard betrekt de rechtbank de bevindingen wel bij de strafmaat.
Periode
De rechtbank is verder met de officieren van justitie en de verdediging van oordeel dat de pleegperiode ten aanzien van [verdachte] kan worden beperkt tot de periode van 1 september 2021 tot en met 14 december 2021, de datum dat uit het dossier blijkt dat de relatie tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] over was. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het medeplegen van mensenhandel in de periode van 15 december 2021 tot en met 25 januari 2023.
Verder overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de eerder genoemde panden en het karakter van het daar uitgevoerde sekswerk, dat in de bewezen verklaarde periode voortdurend sprake is geweest van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] door [verdachte] .
Zoals volgt uit de vonnissen inzake [medeverdachte] en [slachtoffer 3] , was in ieder geval in de periode september/begin oktober 2021 sprake van het medeplegen van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] door [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer 3] en heeft [verdachte] in de opvolgende periode tot en met december 2021 alleen gehandeld.
Dagvaarding 1, feit 2 (verkrachtingen)
Inleiding
Ondanks de hardnekkige ontkenning van [verdachte] , is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] [slachtoffer 1] in de periode van 1 september 2021 tot en met 14 december 2021 meermalen heeft verkracht. Hiermee heeft hij de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] geweld aan gedaan en nog verder geschaad.
Zoals de rechtbank hierna zal toelichten, heeft [verdachte] geweld gebruikt of daarmee gedreigd en [slachtoffer 1] bovendien drugs onthouden en haar belet weg te gaan, waardoor [slachtoffer 1] zich meermalen gedwongen heeft gevoeld om [verdachte] te pijpen.
Verklaring [slachtoffer 1]
heeft verklaard dat zij [verdachte] urenlang moest pijpen, dat zij ervan moest huilen, omdat zij niet verder kon, maar dat [verdachte] dat niet pikte. ‘Tegen [verdachte] met seks en alle dingen kan je geen nee zeggen’, aldus [slachtoffer 1] . Op de vraag wat er gebeurde als zij nee zei, verklaarde [slachtoffer 1] dat er dan sprake was van slaan, dwingen en duwen. Ook mocht zij de kamer niet uit of kreeg zij geen drugs.
[slachtoffer 1] heeft dit pas verklaard, nadat zij met de verklaringen van [slachtoffer 3] en [naam 5] hierover werd geconfronteerd. Bezien vanuit de hiervoor omschreven verhoudingen waaruit een bepaald gevoel van loyaliteit van [slachtoffer 1] jegens [verdachte] naar voren komt, is dat begrijpelijk en draagt de wijze van verklaren naar het oordeel van de rechtbank bij aan de geloofwaardigheid van die verklaring.
De verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 3] . Zo heeft [slachtoffer 3] over de periode in de [straatnaam 1] verklaard dat [slachtoffer 1] aangaf dat zij pijn had en dat zij [verdachte] niet meer wilde pijpen. Ook had [slachtoffer 1] tegen haar gezegd dat zij helemaal rauw van onderen was en dat zij niet meer kon, maar zij [verdachte] moest pijpen. [slachtoffer 3] verklaart ook dat zij [slachtoffer 1] wel eens hoorde gillen in de slaapkamer en [verdachte] schreeuwde dan: ‘Nu is het klaar’ en dan hoorde zij de klappen. Deze verklaring komt overeen met wat [naam 5] over de periode in de [straatnaam 2] heeft verklaard. Zo verklaart ook hij [slachtoffer 1] te hebben horen huilen en schreeuwen in de slaapkamer. Hij verklaart ook dat zij ‘niet doen, niet doen’ riep en dat hij dan klappen hoorde. Ook heeft hij verklaard van [slachtoffer 1] te hebben gehoord dat zij [verdachte] urenlang moest pijpen en als zij dat niet deed dat zij dan klappen van hem kreeg. ‘Als zij een trekje wit wilde, dan moest zij daar wat voor doen anders kreeg zij het niet. En als zij heroïne ziek was, dan moest zij daar maar wat voor doen’, aldus [naam 5] over hetgeen [slachtoffer 1] hem heeft verteld.
Ook [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft verklaard dat [slachtoffer 1] tegen haar heeft gezegd vaker te zijn verkracht door [verdachte] . Op de vraag of [slachtoffer 1] vertelde hoe [verdachte] dat deed, antwoordt [slachtoffer 2] : ‘Pijpen dat was gebruikelijk bij [verdachte] ’. Zoals hierna blijkt, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 2] [verdachte] langdurig heeft moeten pijpen. Tot slot heeft ook [naam 3] verklaard dat zij [verdachte] tegen haar zin in heeft moeten pijpen.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank de concrete context van de verkrachtingen waarover [slachtoffer 1] verklaart, in voldoende mate ondersteund.
Dwang
Ten aanzien van de vraag of sprake was van dwang overweegt de rechtbank als volgt. In de eerste plaats maakte [verdachte] gebruik van geweld of dreiging met geweld. Dwang is onder die omstandigheden gegeven. Dwang kan ook worden ingegeven door een andere feitelijkheid. Daarvan kan sprake zijn als op het slachtoffer opzettelijk een zodanige (psychische) druk is uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie is gebracht, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Zoals hiervoor is overwogen bevond [slachtoffer 1] zich in een kwetsbare situatie. Zij was onder meer verslaafd aan drugs, en zo verslaafd dat zij ziek werd als zij niet gebruikte. Door haar drugs te onthouden of alleen drugs te geven als zij seksuele handelingen verrichtte, wordt er naar het oordeel van de rechtbank een zodanige druk op [slachtoffer 1] uitgeoefend dat gesproken kan worden van een afhankelijkheidspositie. [verdachte] gebruikte haar afhankelijkheid van drugs om haar seksuele handelingen te laten verrichten, terwijl zij dat niet wilde. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van dwang.
De rechtbank acht dus bewezen dat [verdachte] meermalen geweld en bedreiging met geweld en (het dreigen met) een andere feitelijkheid, te weten het onthouden van drugs of het dreigen daarmee, heeft ingezet om [slachtoffer 1] te dwingen hem te pijpen. De verklaring van [verdachte] dat hij dat nooit zou doen en dat seks met [slachtoffer 1] altijd vrijwillig is geweest, schuift de rechtbank als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.
Periode
Net als de officieren van justitie en de verdediging ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier dat [verdachte] door is gegaan met het verkrachten van [slachtoffer 1] , nadat hun relatie was gestopt. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het verkrachten van [slachtoffer 1] in de periode van 15 december 2021 tot en met 23 januari 2023.
3.6.3
Deelonderzoek Zaaguil; [slachtoffer 2]
Verweer ‘detentie’
Onder dagvaarding 2, feit 1 en 2 wordt [verdachte] verweten dat hij zich met betrekking tot [slachtoffer 2] van 2008 tot en met 2018 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en dat hij haar in deze periode meerdere malen heeft verkracht.
De raadsman heeft voor wat betreft verschillende door [slachtoffer 2] beschreven momenten verweer gevoerd, inhoudende dat [verdachte] telkens gedetineerd zat op deze momenten, waardoor de door [slachtoffer 2] de beschreven feiten niet kunnen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Hoewel uit de detentiekaart van [verdachte] blijkt dat hij gedurende de ten laste gelegde periode inderdaad veelvuldig heeft vastgezeten, volgt hieruit tevens dat hij veelvuldig periodes buiten detentie heeft doorgebracht. Voor wat betreft de periode in 2015 en 2016, geldt dat aan [verdachte] weliswaar de maatregel Strafrechtelijke Opvang Verslaafden is opgelegd, maar dat hij blijkens het reclasseringsadvies van 24 mei 2024 vanaf 2015 reeds langere tijd in de extramurale fase heeft verbleven.
De verklaring van [slachtoffer 2] , waarin zij diverse incidenten met betrekking tot [verdachte] beschrijft, heeft betrekking op een lange periode van tien jaren, die meer dan zeventien jaren geleden is aangevangen en waarbij veelvuldig harddrugsgebruik door zowel [verdachte] als door [slachtoffer 2] een grote rol heeft gespeeld. Het is in dat kader begrijpelijk dat [slachtoffer 2] zich exacte data waarop incidenten volgens haar hebben plaatsgevonden, niet meer kan herinneren dan wel hier mogelijk foutief over heeft verklaard. De rechtbank acht daarnaast van belang dat de door [slachtoffer 2] beschreven gebeurtenissen, voor wat betreft de locaties waar die hebben plaatsgevonden, door de politie zijn nagelopen en waarbij niet is gebleken van onjuistheden. Zo heeft [slachtoffer 2] verklaard over een verblijf met [verdachte] bij de oom van [verdachte] ( [naam 7] ) aan de [straatnaam 5] . De vrouw van [naam 7] , getuige [getuige 1] , heeft bevestigd dat [slachtoffer 2] en [verdachte] in hun woning hebben verbleven en dat [slachtoffer 2] hier voor [verdachte] in de prostitutie moest werken. Zoals hiervoor overwogen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters, zal de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] dan ook gebruiken voor het bewijs, waar deze ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen.
Dagvaarding 2, feit 1 (mensenhandel)
Inleiding
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] . Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank ervan overtuigd dat [slachtoffer 2] door [verdachte] werd uitgebuit. [slachtoffer 2] heeft sekswerk verricht onder omstandigheden die een grote inbreuk op haar persoonlijke vrijheid en lichamelijke en geestelijke integriteit betekenden.
Zoals hierna wordt besproken, gaat het met name om misbruik van de zeer kwetsbare positie van [slachtoffer 2] en misbruik van het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dat [verdachte] op [slachtoffer 2] had, maar ook om dwang, geweld en dreiging met geweld. Dit alles heeft erin geresulteerd dat [verdachte] zich ten koste van [slachtoffer 2] heeft bevoordeeld.
Dwangmiddelen
Misbruik van kwetsbare positie en overwicht
[slachtoffer 2] kampte met lichamelijke klachten na een hersenbloeding in 2000 en had last van suïcidale gedachten. Zij heeft in meerdere opvanglocaties verbleven en is begeleid in
het zelfstandig wonen. Toen [slachtoffer 2] [verdachte] in 2008 voor het eerst ontmoette, verbleef zij in SHOP (Stichting Hulp en Opvang Prostitutie en Mensenhandel) nadat zij in Amsterdam gedwongen in de prostitutie had gewerkt. [verdachte] heeft hierover verklaard dat SHOP een soort beschermd wonen voor vrouwen is.
Voor haar (langdurige) verblijf in SHOP had [slachtoffer 2] een gewelddadige relatie met de vader van haar vier kinderen. Met haar kinderen had [slachtoffer 2] geen contact meer.
[verdachte] was op de hoogte van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 2] zich bevond (‘Zij kon niet goed op haarzelf wonen. Daarom zat zij veel bij opvangplekken.’).
Gaande de relatie die [slachtoffer 2] met [verdachte] had, is zij verslaafd geraakt aan harddrugs. Relevant hierbij is dat [verdachte] zelf ook langdurig verslaafd was aan harddrugs en maar al te goed wist wat het gebruik hiervan met hem en met andere gebruikers deed (‘Die drugswereld.. hoe wij communiceerden met elkaar is niet normaal. Drugs is een duivel.’)
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat [verdachte] het al dan niet verstrekken van drugs instrumenteel gebruikte. Net als bij [slachtoffer 1] , bepaalde [verdachte] wanneer en hoeveel drugs [slachtoffer 2] kon gebruiken. [slachtoffer 2] moest vragen om een trekje van haar eigen geld en moest altijd wachten tot [verdachte] haar iets gaf. Deze gang van zaken wordt bevestigd door getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat het verdiende geld van het door [slachtoffer 2] verrichte sekswerk naar [verdachte] ging.
[verdachte] had ook overwicht op [slachtoffer 2] . Dat overwicht vloeide naast wat hiervoor is genoemd voort uit het feit dat zij bang was voor [verdachte] , vanwege het geweld dat hij regelmatig gebruikte, waarover hierna meer wordt overwogen.
Als [slachtoffer 2] seks moest hebben met een klant, wist zij niet welke afspraken [verdachte] van te voren met die klant had gemaakt. Zij had geen zeggenschap over de handelingen en was ook niet in de positie dat zij bepaalde (vergaande) handelingen kon weigeren. Als ze op straat liepen, bood [verdachte] haar aan, aan willekeurige voorbijgangers door te vragen of ze nog een meisje zochten.
Danëlle heeft verklaard dat [verdachte] haar altijd weer vond als zij was ontkomen. Als zij op straat liep, werd zij door hem een auto ingetrokken.
Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden was sprake van een situatie waarin [slachtoffer 2] geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan sekswerk te gaan doen voor [verdachte] . Het overwicht dat [verdachte] had op [slachtoffer 2] speelde hierbij een grote rol.
Dwang, geweld en dreiging met geweld
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen onder deelonderzoek Havikuil, komt uit het dossier in het algemeen het beeld naar voren dat [verdachte] agressief was.
[getuige 2] , die voor [slachtoffer 2] een relatie met [verdachte] had, heeft verklaard dat zij door hem is geterroriseerd. Hij sloeg haar en pakte haar geld af.
[slachtoffer 1] , die na [slachtoffer 2] een relatie met [verdachte] had, heeft zoals hiervoor overwogen ook verklaard dat zij door hem werd mishandeld.
[slachtoffer 3] heeft eveneens verklaard dat [verdachte] haar had geslagen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] naast anderen ook [slachtoffer 2] , die heeft verklaard dat zij erg bang was voor [verdachte] , veelvuldig heeft mishandeld. Na het gebruik van drugs en alcohol ging het mis volgens [slachtoffer 2] (‘Ja, dan ging hij me slaan en sloot hij mij op in de slaapkamer, maakt niet uit waar’). [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [verdachte] haar ook regelmatig met haar hoofd tegen de muur sloeg. Hij zei dan dat hij hoopte dat een van haar bloedproppen in haar hoofd knapte en dat zij een kasplantje zou worden. De verklaring van [slachtoffer 2] , inhoudende dat [verdachte] haar mishandelde, wordt bevestigd door [getuige 2] , die heeft verklaard dat [verdachte] [slachtoffer 2] overal sloeg.
In de periode 2015 tot 2017 bezocht een wijkagent [wijkagente] , die uit angst niet over [verdachte] wenste te verklaren, regelmatig in de vrouwenopvang. Hij sprak daar ook met [slachtoffer 2] die hem destijds vertelde dat [verdachte] haar bedreigde met de dood en dat zij door hem werd gedwongen om in de prostitutie te werken.
Op 20 januari 2014 is [verdachte] blijkens zijn strafblad ook daadwerkelijk veroordeeld ter zake van mishandeling van [slachtoffer 2] gepleegd in oktober 2013.
Uit het voorgaande volgt dat de verklaringen van [slachtoffer 2] dat [verdachte] meerdere keren geweld tegen haar heeft gebruikt en hier ook mee heeft gedreigd, bevestiging vinden in andere bronnen dan [slachtoffer 2] .
De dwangmiddelen dwang, geweld en dreiging met geweld kunnen dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Dat daarmee een sfeer van angst en intimidatie werd gecreëerd die dienstig was aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] , staat naar het oordeel van de rechtbank ook vast.
(Oogmerk van) uitbuiting
De positie van [slachtoffer 2] was niet die van een mondige prostituee, die zelf bepaalt onder welke omstandigheden zij werkt, welke klanten en handelingen zij wel en niet accepteert en die zelf de beschikking heeft over haar verdiensten.
Zoals hiervoor overwogen werd [slachtoffer 2] door [verdachte] op straat aangeboden aan voorbijgangers en werd zij voorafgaand aan door [verdachte] geregelde seksafspraken niet door hem op de hoogte gebracht van afspraken die waren gemaakt met klanten. Als [slachtoffer 2] aangaf dat een klant te ver ging, was het aan de klant. De meeste klanten hielden dan geen rekening met haar wensen en zeiden dat ze al betaald hadden. [verdachte] bedacht welke prijzen door de klanten moesten worden betaald.
Tot slot staat het naar het oordeel van de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] niet de beschikking had over haar verdiensten. De klanten betaalden voor sekswerk, maar het geld werd afgestaan aan [verdachte] . [slachtoffer 2] kreeg het geld ook daarna niet, zodat zij niet zelf kon bepalen wat zij met het door haar verdiende geld deed.
Op basis van al hetgeen hierboven is overwogen kan worden vastgesteld dat sprake was van een uitbuitingssituatie. Het oogmerk van uitbuiting kan onder die omstandigheden worden verondersteld.
Voordeel trekken
Zoals hiervoor is overwogen, stond [slachtoffer 2] het geld dat een klant aan haar betaalde af aan [verdachte] , die hiermee verdovende middelen kocht. Daarmee beschikte [verdachte] over het geld dat werd verdiend.
Dat [verdachte] daadwerkelijk heeft geprofiteerd van het sekswerk van [slachtoffer 2] , blijkt uit het feit dat hij in staat was om grote hoeveelheden harddrugs te kopen en zo in zijn verslaving te voorzien. Volgens [slachtoffer 2] gebruikte zij samen met [verdachte] voor ongeveer 800 euro aan drugs per dag, waarbij [verdachte] meer gebruikte dan [slachtoffer 2] . Het bovenstaande komt erop neer dat [verdachte] in zijn drugsverslaving heeft voorzien ten koste van [slachtoffer 2] .
Handelingen
De rechtbank acht ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen bewezen dat hij [slachtoffer 2] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, en gehuisvest.
Periode
Voor wat betreft de periode waarin [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, gaat de rechtbank uit van de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij van 2008 tot 2018 een relatie heeft gehad met [verdachte] , binnen welke relatie het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij uitgebuit is door [verdachte] vanaf het moment dat hij zelf terugviel in drugsgebruik en zijn drugs niet meer kon betalen. Dat was begin 2008 en na een half jaar werd zij, zoals zij dat zelf noemt, echt verkocht. De rechtbank acht hiermee bewezen dat de uitbuiting van [slachtoffer 2] is begonnen vanaf 1 juli 2008 en dat deze duurde tot het einde van de relatie in februari 2018.
[verdachte] heeft bevestigd dat hij – met de nodige onderbrekingen doordat hij gedetineerd zat – een relatie heeft gehad met [slachtoffer 2] .
De rechtbank gaat er – mede doordat hij veelvuldig gedetineerd zat – van uit dat [verdachte] niet gedurende de gehele periode van tien jaren, zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 2] en zal dit gegeven meenemen in de straftoemeting.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank zal [verdachte] , overeenkomstig het standpunt van de officieren van justitie, vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen van mensenhandel van [slachtoffer 2] , omdat daarvan uit het dossier niet is gebleken.
Dagvaarding 2, feit 2 (verkrachtingen)
De verklaring van [slachtoffer 2]
heeft – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat [verdachte] haar tijdens hun relatie, die zoals hiervoor overwogen duurde van juli 2008 tot en met februari 2018, meerdere malen heeft verkracht. In het algemeen heeft zij verklaard dat zij [verdachte] moest pijpen als hij gebruikt had en dat dit heel vaak gebeurde. Als zij aangaf hem niet te willen pijpen, sloeg hij haar en duwde hij haar hoofd naar beneden. Hij dwong haar om het toch te doen en nog langer door te gaan.
[slachtoffer 2] heeft hiernaast verklaard over andere momenten waarop zij seksuele handelingen tegen haar wil moest ondergaan. Zij heeft als volgt verklaard over enkele specifieke momenten:
-Op de [straatnaam 5] is zij hard geslagen door [verdachte] . Zijn drugs was gestolen en zij kreeg de schuld. Zij huilde van de klappen, zei nee toen [verdachte] seks met haar wilde, maar [verdachte] stopte toch zijn penis in haar vagina. De broer van [verdachte] zat in de woonkamer tijdens dit incident.
-Op de boot van [naam 8] , bij de Megastores, kreeg [slachtoffer 2] eerst harde klappen. Zij moest [verdachte] daarna pijpen en daarna stopte hij zijn penis in haar vagina en haar anus.
-In het dealhuis van [naam 9] aan het [straatnaam 6] in Den Haag heeft [verdachte] [slachtoffer 2] ook verkracht. Zij gaf aan dat zij geen seks wilde met alle andere mensen in de woning erbij en een kamer zonder deur. [verdachte] deed zijn penis echter gewoon in haar vagina.
-In haar eigen woning aan de [straatnaam 7] is zij door [verdachte] met handboeien aan de verwarming in de woonkamer vastgebonden. Zij lag daar anderhalve dag lang en [verdachte] heeft haar lichaam op meerdere manieren gepenetreerd terwijl zij vastgebonden lag.
[verdachte] ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan alle verkrachtingen waar [slachtoffer 2] over heeft verklaard.
Steunbewijs?
De rechtbank acht de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 2] voor zover het gaat om de beschreven verkrachtingen concreet, gedetailleerd en consistent. Zoals eerder overwogen, acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 2] in zoverre betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, waar die al dan niet gedeeltelijk worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de hiervoor genoemde specifieke momenten waarop [verdachte] [slachtoffer 2] zou hebben verkracht. Het feit dat [slachtoffer 2] de adressen noemt waar de verkrachtingen zouden hebben plaatsgevonden, welke adressen volgens [verdachte] inderdaad locaties betroffen waar ze regelmatig samen kwamen, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs voor de verkrachtingen.
[slachtoffer 1] heeft voorts weliswaar verklaard dat [slachtoffer 2] haar heeft verteld dat [verdachte] haar aan de kachel had vastgebonden. Zij heeft echter niet verklaard dat [slachtoffer 2] heeft verteld dat [verdachte] haar hierbij ook heeft verkracht.
Ook andere getuigen verklaren weliswaar over geweld dat [verdachte] uitoefende op [slachtoffer 2] , maar verklaren niet over de door [slachtoffer 2] specifiek genoemde verkrachtingen.
Alles overwegend, is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen steunbewijs (ook niet in de vorm van schakelbewijs) bevat voor de verklaring van [slachtoffer 2] , voor zover het betreft de hiervoor genoemde op verschillende specifieke locaties door [verdachte] gepleegde verkrachtingen.
De rechtbank overweegt hierbij dat haar oordeel op dit punt niet betekent dat de verklaring van [slachtoffer 2] alsnog onbetrouwbaar is. De rechtbank kan in dit geval enkel constateren dat niet voldaan is aan het wettelijk bewijsminimum en komt daarmee niet toe aan een verderstrekkend oordeel.
Dit is anders voor wat betreft de in zijn algemeenheid door [slachtoffer 2] omschreven verkrachtingen, doordat zij [verdachte] gedwongen veelvuldig en langdurig moest pijpen.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen, die ten grondslag liggen aan de verkrachting van [slachtoffer 1] (dagvaarding 1, feit 2), kunnen dienen als schakelbewijs voor de verkrachtingen van [slachtoffer 2] . Schakelbewijs is een bijzondere vorm van steunbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad [3] volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake.
De rechtbank overweegt in dat kader dat uit zowel de verklaringen van [slachtoffer 1] als de verklaringen van [slachtoffer 2] blijkt van een specifieke seksuele voorkeur bij [verdachte] , waarbij hij de slachtoffers na gebruik van geweld, of dreiging daarmee, dwong om hem veelvuldig en langdurig te pijpen. Zoals hiervoor overwogen met betrekking tot de verkrachting van [slachtoffer 1] , heeft ook [naam 3] verklaard over eenzelfde werkwijze van [verdachte] .
De verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 3] vertonen aldus op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen. Dit duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon – een modus operandi – in de handelingen van [verdachte] . De verklaringen van [slachtoffer 1] en de in haar zaak gebruikte bewijsmiddelen zullen dan ook als schakelbewijs worden gebruikt voor de zaak van [slachtoffer 2] .
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het bij dagvaarding 2 onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, voor zover dit betreft het dwingen tot het langdurig pijpen van [verdachte] .
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding 1 onder 1 en 2 en de bij dagvaarding 2 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van [verdachte] bewezen dat:
Parketnummer 09/077078-23 (dagvaarding 1)
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot en met
14 december 2021te ’s-Gravenhage en Voorburg en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] ,
(telkens) door dwang, geweld
endoor dreiging met geweld door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
endoor misbruik van een kwetsbare positie,
heeft vervoerd, overgebracht
engehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] ,
heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard,
heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde,
en
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1]
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (meermalen)
- die [slachtoffer 1] (terwijl zij op de grond lag) geslagen en gestompt en geschopt tegen haar lichaam en gezicht en aan haar haren getrokken en
- die [slachtoffer 1] drugs onthouden en haar prostitutiewerk beloond met drugs en
- ( een) seksadvertentie(s) voor die [slachtoffer 1] gemaakt en
- die [slachtoffer 1] verzocht van klanten geld in ontvangst te nemen zonder daarvoor een seksuele prestatie te leveren en
- het door die [slachtoffer 1] verdiende geld in ontvangst genomen;
2.
hij in de periode 1 september 2021 tot en met
14 december 2021te 's- Gravenhage
door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand, te weten [slachtoffer 1] ,
meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] ,
welk geweld en andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld en de bedreiging met ander feitelijkheden hebben bestaan uit het meermalen
- slaan en duwen van die [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 1] beletten de kamer te verlaten en
- die [slachtoffer 1] drugs te onthouden;
Parketnummer 09/294915-23 (dagvaarding 2)
1.
hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 28 februari 2018 te ’s-Gravenhage een ander, genaamd [slachtoffer 2] ,
telkens door dwang, geweld of door dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht
engehuisvest, met het oogmerk van
seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] ,
- heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of
diensten van seksuele aard,
- heeft gedwongen en bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele
handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde, en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2]
immers heeft hij, verdachte, meermalen
- een seksafspraak met een klant gemaakt en vervolgens die [slachtoffer 2] medegedeeld: "er komt zo een meneer, die komt wat kopen bij mij en die wil met jou, je weet wat ik bedoel, dus je neemt die kamer…" en "je gaat daar gewoon even in, kwartiertje, langer niet" en "ga daar maar, daar in die kamer" en "ga maar met hem mee" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en vervolgens tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat zij zich niet moest aanstellen toen ze moest huilen nadat ze seks met voornoemde klant had gehad en
- die [slachtoffer 2] verboden de woning te
verlatenen
- op straat aan mannen gevraagd of zij een meisje wilden hebben en die [slachtoffer 2] als
prostituee wilden laten werken en
- contact onderhouden met en afspraken gemaakt met (potentiële) prostitutieklanten voor die [slachtoffer 2] en afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen en te verstrekken
verdovende middelen
- en aldus die [slachtoffer 2] verhuurd aan de mensen die in de panden kwamen waar zij zich bevonden en
- uitleg en/of instructies gegeven aan die [slachtoffer 2] met betrekking tot de door die te verrichten prostitutiewerkzaamheden;
- bepaald wanneer die [slachtoffer 2] een trekje mocht nemen en/of drugs mocht gebruiken en/of de beschikking had/kreeg over verdovende middelen en aldus die [slachtoffer 2] van hem, verdachte, afhankelijk gemaakt voor het voorzien in haar verslavingsbehoefte en
- het/de door die [slachtoffer 2] verdiende geld en/of verdovende middelen in ontvangst genomen en zichzelf toegeëigend;
2.
hij in de periode van 1 maart 2008 tot en met 28 februari 2018, te Den Haag, meermalen door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
te weten het brengen van zijn penis in haar mond,
immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer 2] in een kamer en/of een woning opgesloten en verboden de woning te
verlaten
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij seks wilde en vervolgens die [slachtoffer 2] geslagen en/of gestompt tegen/op haar hoofd en of lichaam en vastgegrepen en vervolgens zijn geslachtsdeel in haar mond gestopt en
- die [slachtoffer 2] , nadat zij geweigerd had hem te pijpen, geslagen en/of geschopt en/of met haar hoofd tegen de muur geslagen en daarbij de volgende woorden gezegd: “ik hoop dat je doodgaat” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- haar hoofd naar beneden geduwd en vervolgens zijn
geslachtsdeelen/of zijn ballen diep en met kracht in haar mond en/of keel geduwd en gehouden en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat ze hem moest pijpen “tot het op was” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- aldus telkens een voor die [slachtoffer 2] een ongelijkwaardige en bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan of waardoor die [slachtoffer 2] zich niet kon verzetten tegen
eerdergenoemde seksuele handelingen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat [verdachte] daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van [verdachte]

is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Ook heeft de officier van justitie verzocht om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: TBS) aan de verdachte op te leggen, evenals de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) zoals bedoeld in artikel 38z Sr.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd, anders dan dat volgens de raadsman geen sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij [verdachte] .
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst de feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van twee slachtoffers. Ook heeft hij deze twee slachtoffers meermalen en onder gebruik van geweld verkracht. Het behoeft geen betoog wat voor een negatieve impact dit op slachtoffers heeft. Zowel bij seksuele uitbuiting als bij verkrachting is sprake van een vergaande inbreuk op de lichamelijke integriteit en het mentale welzijn van slachtoffers. Zoals de officieren van justitie naar voren hebben gebracht, betekent iedere klant die de slachtoffers in een uitbuitingssituatie hebben moeten bedienen, een onaanvaardbare inbreuk op hun lichamelijke integriteit en menselijke waardigheid. Daar komt bij dat het – zoals benoemd – ging om slachtoffers in een kwetsbare positie. Naast al bestaande mentale en persoonlijke problemen, waren de slachtoffers verslaafd aan harddrugs. Op de terechtzitting is meerdere keren ter sprake gekomen hoe ver drugsverslaafden gaan om in die verslaving te kunnen blijven voorzien; vooral voor mensen die daarnaast ook nog andere problemen hebben, betekent het in wezen dat ze aan die verslaving zijn overgeleverd. [verdachte] heeft hier op grove wijze misbruik van gemaakt, door het overwicht dat hij op de slachtoffers had te misbruiken, hen te manipuleren en ook door veel en fors geweld op hen toe te passen. Voor [slachtoffer 2] geldt dat het om een uitzonderlijk lange pleegperiode van ongeveer tien jaren gaat, waarin met grote regelmaat sprake is geweest van seksuele uitbuiting en verkrachtingen op mensonterende wijze. Hoewel de pleegperiode bij [slachtoffer 1] aanzienlijk korter is, gaat het daar om een voortdurende uitbuitingssituatie en is gedurende die periode ook sprake geweest van meerdere verkrachtingen. Beide slachtoffers betroffen vrouwen met wie [verdachte] een (liefdes)relatie had of dachten te hebben. In plaats van hen te respecteren en te helpen, heeft hij steeds hun kwetsbare positie gebruikt om er zelf beter van te worden. Voor de slachtoffers met wie het al slecht ging, ging het daardoor nog slechter. Voor de slachtoffers betekende dit een mensonwaardige fase in hun leven, waar ze – zoals tot uitdrukking kwam in de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] en in de toelichting op de vordering van [slachtoffer 1] – nog altijd last van hebben.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] . Het gaat om een uitgebreid strafblad. [verdachte] is in de afgelopen jaren geregeld veroordeeld voor onder meer diefstallen en inbraken. In 2015 heeft [verdachte] de ISD-maatregel opgelegd gekregen en doorlopen. Verder staan er ook oudere veroordelingen voor geweldsfeiten, zoals mishandeling en diefstal met geweld, op het strafblad van [verdachte] . Deze veroordelingen en de ISD-maatregel hadden voor [verdachte] aanleiding kunnen en moeten zijn om zijn leven te beteren en zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank rekent het [verdachte] dan ook aan dat hij – ondanks eerdere veroordelingen en periodes in detentie – door is gegaan met het plegen van strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage en het reclasseringsadvies over [verdachte] .
In de Pro Justitia-rapportage, waarin de bevindingen van de psycholoog en de psychiater zijn verwoord, staat dat bij [verdachte] sprake is van stoornissen in het gebruik van cocaïne (ernstig), heroïne en alcohol (beide licht). Daarnaast komen volgens de psycholoog uit de persoonlijkheid van [verdachte] aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheids
trekkennaar voren, zoals prikkelbaarheid, roekeloosheid, weinig empathie naar anderen, een levensstijl met weinig verantwoordelijkheid en een lacunaire gewetensfunctie. Deze trekken komen met name tot uiting als hij “in gebruik is”. Een antisociale persoonlijkheids
stoorniskan volgens de psycholoog op basis van de beschikbare informatie niet worden vastgesteld. [verdachte] functioneert als hij abstinent van middelen is, redelijk goed. Ondanks eerder toezicht, een ISD-traject en klinische behandeltrajecten die door [verdachte] werden afgebroken, is het hem niet gelukt om van zijn middelengebruik af te komen. Beide deskundigen zijn het erover eens dat voor [verdachte] een duidelijke behandelindicatie ten aanzien van de stoornissen in middelengebruik bestaat en ook [verdachte] zegt daarvoor gemotiveerd te zijn, maar dan zou de aanpak en nazorg daarbij wel rigoureuzer moeten zijn dan bij eerdere behandelingen. Gelet op de ontkennende houding van [verdachte] ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, kunnen de deskundigen geen gedegen risico-inschatting maken. Evenmin kunnen ze een advies over de mate van toerekenen geven. Voor een advies om [verdachte] de hem ten laste gelegde feiten
niettoe te rekenen, worden geen aanwijzingen gezien. Een verdere gedragsdeskundige precisiering kan op basis van het onderzoek niet worden gegeven. Ondanks de hiervoor genoemde behandelindicatie zien de deskundigen op basis van het onderzoek onvoldoende grond om vanuit gedragsdeskundig oogpunt behandeling in een strafrechtelijk kader te adviseren.
De reclassering constateert dat sprake is van een delictpatroon van vermogensdelicten, die
in direct verband staat met de verslavingsproblematiek (alcohol en drugs) van [verdachte] . Er zijn ernstige zorgen over alle leefgebieden, in het bijzonder het middelengebruik, psychosociaal functioneren en de houding van [verdachte] . Daarnaast zijn er geen beschermende factoren die de hoge kans op recidive kunnen verlagen. Hoewel [verdachte] aangeeft dat hij klinisch behandeld wil worden, merkt de reclassering op dat dit eerder is geprobeerd, maar dat hij geen enkele langdurige klinische behandeling succesvol heeft beëindigd. [verdachte] heeft steevast voortijdig en tegen het advies van de behandelaren in de klinische behandeling verlaten met als gevolg een terugval in middelengebruik en delictgedrag. In navolging hiervan schat de reclassering het recidiverisico en de kans op onttrekking aan bijzondere voorwaarden als hoog in. De reclassering adviseert negatief over een TBS met voorwaarden, gelet op de bevindingen van de psychiater en psycholoog. Daarnaast wordt de haalbaarheid van een dergelijke maatregel door de reclassering beperkt geacht. De reclassering adviseert om [verdachte] een onvoorwaardelijke straf op te leggen met daarbij een GVM. Hiernaast wordt oplegging van een contact- en locatieverbod ex artikel 38v Sr geadviseerd ten aanzien van de slachtoffers voor een periode van maximaal 5 jaren. Dadelijke uitvoerbaarheid hierbij is van belang volgens de reclassering, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat bij [verdachte] – naast de stoornissen in middelengebruik – sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De officieren van justitie hebben daartoe gewezen op de Pro Justitia-rapportage, waarin staat omschreven dat in het verleden een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij [verdachte] is vastgesteld, dat een dergelijke stoornis blijvend van aard is en nog steeds aanwezig is gelet op de afgebroken behandelingen. De rechtbank gaat hierin niet mee. Zoals volgt uit de PJ-rapportage is voornoemde stoornis in 2007 door de Parnassia Groep vastgesteld. In de informatie van Parnassia over de periode 2015 – 2017 komt deze stoornis niet terug, maar wordt gesproken van antisociale persoonlijkheidstrekken die niet op de voorgrond staan en die volgens de behandelaren van de FPA voort lijken te komen uit de vroegere levensstijl en “junkengedrag” van [verdachte] . De rechtbank ziet hiervoor ook steun in het dossier. Meerdere betrokkenen hebben verklaard dat het gewelddadige en antisociale gedrag van [verdachte] opspeelt wanneer hij drugs gebruikt. De rechtbank ziet in hetgeen door de officieren van justitie in dit verband naar voren is gebracht geen aanleiding om – anders dan de deskundigen – wel een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij [verdachte] vast te stellen.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de psycholoog, psychiater en de reclassering. De rechtbank zal het bewezenverklaarde volledig aan [verdachte] toerekenen.
Hoewel aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan, zal de rechtbank een dergelijke maatregel niet aan [verdachte] opleggen. Hoewel de rechtbank onderschrijft dat behandeling van de vastgestelde stoornissen in middelengebruik noodzakelijk is, acht de rechtbank het niet opportuun om dat in het kader van een TBS-maatregel – te beginnen na het uitzitten van een langdurige gevangenisstraf – te doen. De rechtbank overweegt dat een behandeling ook – voor zover dat na detentie nog noodzakelijk wordt geacht – in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling of een GVM kan plaatsvinden. Het is dus niet zo dat [verdachte] uiteindelijk onbehandeld in de maatschappij zal terugkeren.
Strafoplegging
Ten aanzien van de straf staat de ernst van de feiten voorop. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, gaat het om feiten die gepaard gaan met grove schendingen van de persoonlijke vrijheid en grondrechten van de slachtoffers. Voor de slachtoffers had [verdachte] geen oog. De persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van de slachtoffers heeft [verdachte] ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen behoeften.
De rechtbank overweegt dat de wetgever in 2009 en 2013 de strafmaat voor mensenhandel aanzienlijk heeft verhoogd. Deze wetswijzigingen werden ingegeven door een maatschappelijke herwaardering van de ernst van mensenhandel en om recht te doen aan de schade die mensenhandel kan aanrichten bij veelal kwetsbare slachtoffers.
In deze zaak geldt dat [verdachte] over een lange periode twee slachtoffers heeft gemaakt, waarbij een van de feiten deels in vereniging is gepleegd. In de wet is het in vereniging plegen van mensenhandel als een strafverzwarende omstandigheid aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het geval de feiten zijn voorafgegaan, vergezeld of gevolgd werden van geweld. Daarvan was zoals eerder overwogen sprake.
Uitgangspunt voor een eenmalige verkrachting met geweld of een daarmee vergelijkbare mate van dwang is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
In het geval van [verdachte] geldt dat hij twee slachtoffers in de periode waarin hij ze seksueel heeft uitgebuit, meermalen heeft verkracht en hen daartoe onder meer gedwongen heeft door gebruikmaking van geweld. Daarbij is ook sprake geweest van vernederende situaties. Daarmee heeft [verdachte] de mentale en lichamelijke integriteit van de slachtoffers nog eens extra geschaad. Hoewel niet kan worden vastgesteld hoe vaak de verkrachtingen plaats hebben gevonden, bieden de dossiers in de onderzoeken Havikuil en met name Zaaguil aanknopingspunten voor veelvuldige verkrachtingen. Eén en ander zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Hij lijkt de ernst van zijn handelen op geen enkele wijze in te zien en heeft geen spijt getoond voor wat hij de slachtoffers heeft aangedaan. Dit rekent de rechtbank in het nadeel van [verdachte] mee.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf van tien jaren passend en geboden.
Deze straf is lager dan de straf die door de officieren van justitie is geëist. Hiervoor is redengevend dat de rechtbank – zonder afbreuk te doen aan de ernst van de feiten – heeft onderkend dat bij de slachtoffers in sommige gevallen en op sommige momenten sprake was van een zekere mate van vrijwilligheid. Dat heeft de rechtbank in de strafmaat verdisconteerd.
De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding om strafvermindering toe te passen. Het staat niet ter discussie dat de redelijke termijn op 20 maart 2023 is aangevangen, het moment dat [verdachte] in verzekering is gesteld. Dat betekent dat er ruim 25 maanden zijn verstreken op het moment dat vonnis wordt gewezen. Hoewel het algemene uitgangspunt is dat een zaak, waarin de verdachte vanwege het bewezen verklaarde feit in voorlopige hechtenis verkeert, binnen 16 maanden moet zijn afgerond nadat de redelijke termijn is aangevangen, kunnen er volgens vaste jurisprudentie gronden zijn die maken dat van dat uitgangspunt wordt afgeweken. Het gaat om bijzondere omstandigheden zoals de complexiteit van de zaak. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Het gaat om een bijzonder omvangrijke zaak, die gelijktijdig is behandeld met medeverdachten. Er zijn vele getuigen gehoord, er hebben meerdere persoonlijkheidsonderzoeken plaatsgevonden en de zaak is uiteindelijk behandeld gedurende tien zittingsdagen. Deze omstandigheden in aanmerking genomen, gaat de rechtbank uit van een redelijke termijn van 24 maanden. Aan de overschrijding van deze termijn met ruim één maand, verbindt de rechtbank geen gevolgen.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Ter bescherming van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank verder een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Aan de wettelijke vereisten daarvoor is voldaan. [verdachte] wordt immers veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam en waar meer dan vier jaren gevangenisstraf op staat. Omdat [verdachte] geen lering heeft getrokken uit eerdere veroordelingen en gelet op het door de reclassering vastgestelde hoge recidiverisico en het geconstateerde verband tussen middelengebruik en delictgedrag, is de kans aanwezig dat het risico op recidive na de detentieperiode nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er een noodzaak bestaat om [verdachte] langdurig onder toezicht te stellen teneinde de kans op herhaling van delicten te minimaliseren.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om – naast voornoemde gevangenisstraf en GVM – een (dadelijk uitvoerbaar) contact- en locatieverbod op grond van artikel 38v Sr op te leggen. Dergelijke verboden kunnen immers te zijner tijd in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling en/of in het kader van de GVM worden opgelegd aan [verdachte] .

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 36.300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 22.800,- aan materiële schade (waarvan € 11.325,- hoofdelijk met medeverdachte [medeverdachte] ) en € 13.500,- aan immateriële schade (waarvan € 10.000,- hoofdelijk met medeverdachte [medeverdachte] ).
Voor wat betreft de materiële schade vordert [slachtoffer 1] subsidiair een bedrag van
€ 16.926,00 (€ 7.431,00 hoofdelijk met medeverdachte [medeverdachte] ), waarbij de kosten van drugsgebruik in mindering zijn gebracht op de gederfde inkomsten.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 36.300,00, met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde. De gevorderde materiële schadevergoeding betreft gederfde inkomsten, namelijk het geld dat [slachtoffer 1] heeft verdiend met prostitutiewerk, maar niet heeft gekregen.
De onderbouwing bij de vordering en het dossier bieden onvoldoende concrete aanknopingspunten, zoals een boekhouding of een betrouwbaar rekeningoverzicht, op basis waarvan de precieze hoogte van de verdiensten kan worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid.
In de rechtspraak is inmiddels gangbaar om ten aanzien van de omzet een bedrag van € 200,- per dag te hanteren. [4] Daar moeten vervolgens de (geschatte) kosten vanaf worden gehaald om tot een schadebedrag te komen.
Gelet op de bewezen verklaarde periode en de bijbehorende bewijsmiddelen, zal de rechtbank een hoeveelheid van 89 dagen als uitgangspunt hanteren (09 september 2021 tot en met 04 oktober 2021 = 26 dagen en 5 oktober 2021 tot en met 14 december 2021 = 63 dagen).
Op basis van het dossier is duidelijk dat er ook kosten zijn gemaakt en dat niet op iedere dag evenveel is gewerkt. De rechtbank is van oordeel dat dit voldoende wordt verdisconteerd wanneer wordt uitgegaan van het meer subsidiair gevorderde bedrag van € 100,- per dag.
De rechtbank begroot de materiële schade daarmee op € 8.900,-.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde. De grondslag voor toekenning van deze schade is gelegen in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, te weten aantasting in de persoon op andere wijze. In het geval van [slachtoffer 1] gaat het om een uitbuitingssituatie waarin zij seksuele diensten heeft verricht. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] het slachtoffer is geweest van meerdere verkrachtingen. Het gaat daarmee om een vergaande schending van haar persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van deze normschendingen met zich dat de gevolgen van deze feiten zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 13.500,- redelijk en zal het verzoek om immateriële schade daarom geheel toewijzen.
De rechtbank zal bepalen dat [verdachte] en de mededader [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de immateriële schade ter hoogte van € 10.000,- en voor de materiële schade tot een bedrag van € 2.600,-. Daarbij geldt dat [verdachte] , voor zover de mededader een bedrag aan [slachtoffer 1] heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan [slachtoffer 1] hoeft te betalen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 januari 2022 en zal [verdachte] tevens veroordelen in de proceskosten.
Tot slot zal de rechtbank aan [verdachte] de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.2
De vordering van [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 275.030,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 245.030,- aan materiële schade (€ 3.850,- aan eigen risico en € 241.180,- gederfde inkomsten) en € 30.000,- aan immateriële schade.
Voor wat betreft de materiële schade vordert [slachtoffer 2] subsidiair een bedrag van
€ 79.992,00, gebaseerd op de kosten van dagelijks levensonderhoud die [verdachte] betaald heeft van de opbrengst van het sekswerk van [slachtoffer 2] .
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 271.180,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van [slachtoffer 2] voor zover het betreft het bedrag aan gevorderd eigen risico, met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘eigen risico’, [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Dit deel van de vordering is namens [verdachte] betwist en namens [slachtoffer 2] onvoldoende onderbouwd. [slachtoffer 2] de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. [slachtoffer 2] kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank komt ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] tot eenzelfde beoordeling als bij [slachtoffer 1] . Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar hetgeen zij over toekenning van de materiële en immateriële schade al heeft overwogen.
De slotsom is dat aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 100,- per dag wordt toegekend aan schadevergoeding voor gederfde inkomsten. In de vordering van [slachtoffer 2] is onder verwijzing naar het ontnemingsrapport toegelicht dat het gaat om een periode van 1212 dagen. Bij die toelichting is betrokken het aantal dagen in de bewezen verklaarde periode en het aantal dagen dat [verdachte] heeft vastgezeten. Dat niet alle dagen is gewerkt, is eveneens verdisconteerd. De verdediging heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist. De rechtbank zal dan ook uitgaan van een periode van 1212 dagen. Het gaat daarmee om een schadebedrag van € 121.200,-.
De rechtbank acht gelet op de lange periode waarin het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden een immateriële schadevergoeding van € 30.000,- redelijk en billijk en zal de gevorderde immateriële schade dan ook in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 29 april 2013 en zal [verdachte] tevens veroordelen in de proceskosten.
Tot slot zal de rechtbank aan [verdachte] de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genoemde voorwerp zal worden verbeurd verklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan [verdachte] toebehoort en met behulp van dit voorwerp de onder bij dagvaarding 1 en 2 onder 1 bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van [verdachte] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38z, 47, 57, 63, 242 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de bij dagvaarding 1 onder 1 en 2 en de bij dagvaarding 2 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding 1, feit 1:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid, onder 1, 4, 6 en 9 omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en wordt voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld;
ten aanzien van dagvaarding 1, feit 2:
verkrachting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding 2, feit 1:
mensenhandel, terwijl het onder 1, 4, 6 en 9 omschreven feit is voorgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld;
ten aanzien van dagvaarding 2, feit 2:
verkrachting, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en [verdachte] daarvoor strafbaar;
veroordeelt [verdachte] tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) JAREN;
bepaalt dat de tijd door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan [verdachte] op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als
bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] deels (voor wat betreft een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade en voor wat betreft een bedrag van € 2.600,- aan materiele schade hoofdelijk) toe tot een bedrag van € 22.400,- bestaande uit € 8.900,- materiële schade en € 13.500,- immateriële schade en veroordeelt [verdachte] om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt [verdachte] tevens hoofdelijk in de proceskosten van [slachtoffer 1] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 22.400,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als [verdachte] niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 108 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat [verdachte] niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding voor wat betreft het bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade en/of het bedrag van € 2.600,- aan materiele schade deels of geheel aan [slachtoffer 1] heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, [verdachte] niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als [verdachte] de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan [slachtoffer 1] heeft betaald, [verdachte] niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als [verdachte] het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, [verdachte] niet verplicht is om dat deel aan [slachtoffer 1] te betalen;
benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] deels toe tot een bedrag van € 151.200,- bestaande uit € 121.200,- materiële schade en € 30.000,- immateriële schade en veroordeelt [verdachte] om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 april 2013 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt [verdachte] tevens in de proceskosten van [slachtoffer 2] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 151.200,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 april 2013 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als [verdachte] niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 252 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat [verdachte] niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als [verdachte] de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan [slachtoffer 2] heeft betaald, [verdachte] niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als [verdachte] het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, [verdachte] niet verplicht is om dat deel aan [slachtoffer 2] te betalen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel Omschrijving: DHRCC23004_761226, kapot scherm, Zwart, merk: Apple.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. N. de Jong en A. Copier, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099
2.Gerechtshof Amsterdam 8 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5236.
3.Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118.
4.Zie onder meer de uitspraken met deze vindplaatsen: ECLI:NL:GHDHA:2018:1710 en ECLI:NL:GHSE:2024:262.