ECLI:NL:RBDHA:2025:6963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
NL24.25312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake was van beschermwaardig familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiser, geboren in 1998 en van Jemenitische nationaliteit, stelt dat hij recht heeft op verblijf in Nederland vanwege zijn familiebanden. Zijn jongere broer, die in Nederland asiel heeft gekregen, heeft als referent opgetreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond die een gezinsband rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gedaan en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25312

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 oktober 2020 (hierna: primaire besluit) afgewezen.
1.2
Bij besluit van 14 april 2021 (hierna: bestreden besluit I) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
1.3
Bij uitspraak [1] van 3 november 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht is het beroep gericht tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard.
1.4
Bij uitspraak [2] van 22 december 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard. Daarbij zijn de uitspraak van de rechtbank en bestreden besluit I vernietigd en is verweerder opgedragen om na het houden van een hoorzitting opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen.
1.5
Met het besluit van 6 juni 2024 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
1.6
Eiser heeft tegen bestreden besluit II beroep (NL24.25312 – deze zaak) ingesteld bij de rechtbank.
1.7
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent dhr. Y.A. Al-Abbadi, de gemachtigde van eiser, H. Rida als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Eiser wenst verblijf in Nederland vanwege het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [3] . Eisers jongere broer [naam 1] heeft in deze zaak als referent opgetreden. Referent is geboren op 22 december 2002, heeft de Jemenitische nationaliteit en beschikt sinds 2019 over een asielstatus in Nederland. Bij aparte besluiten is aan de ouders en de minderjarige zus van eiser een mvv nareis verstrekt. Later hebben ook de meerderjarige zus [naam 2] en meerderjarige broer [naam 3] een mvv verkregen om Nederland in te reizen. Alle gezinsleden behalve eiser wonen sindsdien in Nederland.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat er geen sprake is van beschermwaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Eiser valt niet onder het jongvolwassenenbeleid van verweerder. Ook familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn ouders enerzijds en eiser en zijn broer [naam 3] en zus [naam 2] anderzijds, is niet aannemelijk gemaakt. Van hechte, persoonlijke banden tussen eiser en referent enerzijds en eiser en zijn minderjarige zusje [naam 4] anderszijds is ook geen sprake. Naar aanleiding van de gegrondverklaring van eisers hoger beroep heeft verweerder een hoorzitting gehouden, waarna de afwijzing van de aanvraag bij bestreden besluit II is gehandhaafd. Omdat familieleven in de zin van artikel 8 EVRM niet aannemelijk gemaakt is tussen eiser en zijn gezinsleden in Nederland heeft verweerder, gelet op de meest actuele rechtspraak [4] van de Afdeling, geen belangenafweging gemaakt.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan.
4.1
Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiser van toepassing is. In dit kader heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser, gelet op zijn leeftijd, verwacht mag worden zelfstandig te zijn en daarom niet meer in aanmerking komt voor het jongvolwassenenbeleid. Eiser stelt primair dat de beoordeling in bestreden besluit II gemaakt moet worden naar de leeftijd die eiser had op het moment van de aanvraag, namelijk 20 jaar. Subsidiair stelt eiser dat hij ook, nu hij 26 jaar oud is, onder het jongvolwassenenbeleid kan vallen en verwijst daarvoor naar enkele uitspraken [5] .
4.2
Ook heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat de feitelijke gezinsband met referent en zijn ouders als verbroken beschouwd dient te worden. Het tijdelijk elders wonen van eiser vanwege zijn studie maakt niet dat de feitelijke gezinsband als verbroken geacht mag worden. Eiser verwijst ten eerste naar beleid uit 1982, een brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer uit 2016 en WBV 2014/21. Ook is geen sprake van een vrijwillige scheiding tussen eiser en zijn ouders, nu eiser vanwege Saoedisering en Jemenitische discriminatie zijn studie niet in Saoedi-Arabië kon volgen en naar Egypte moest uitwijken. Eiser heeft hierin geen bewuste stap naar zelfstandigheid gemaakt en is tijdens zijn studie vaak teruggekeerd om zijn ouders te bezoeken.
4.3
Verweerder heeft in het kader van het jongvolwassenbeleid ten onrechte geconcludeerd dat eiser in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Eiser is tijdens zijn studie altijd financieel ondersteund door zijn ouders en familie en heeft hiervan bewijsstukken overgelegd. Eiser was en is afhankelijk van deze steun, omdat het hem niet toegestaan is om te werken in Egypte. Eiser kan daarnaast niet terugkeren naar Saoedi-Arabië, omdat zijn ouders daar niet meer verblijven en zijn verblijfsrecht daar afhankelijk was van hen. Bovendien, ook al zou hij kunnen terugkeren naar Saoedi-Arabië, kan hij daar niet werken om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij verwijst daarbij naar de overgelegde kopieën van de verblijfsvergunningen van zijn zus en hemzelf.
4.4
Tot slot is ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn ouders. Eiser is niet veilig en vindt dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat geen sprake is van financiële, praktische en emotionele afhankelijkheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In geschil tussen partijen is of het jongvolwassenbeleid op eiser van toepassing is en of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en zijn ouders. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Jongvolwassenenbeleid
6. Het jongvolwassenenbeleid wordt gebruikt om vast te stellen of tussen een meerderjarig kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM zonder dat verweerder daarvoor bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist. Als een meerderjarig kind geen geslaagd beroep kan doen op het jongvolwassenenbeleid, beoordeelt verweerder of dat kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven hebben op grond van bijkomende elementen van afhankelijkheid. [6]
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Daartoe is het volgende van belang.
6.2
Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat bij eiser, gelet op zijn leeftijd zowel ten tijde van de aanvraag als ten tijde van het hier bestreden besluit, sprake was van een leeftijd waarop in beginsel enige zelfstandigheid mag worden verwacht. De rechtbank ziet, gelet op rechtspraak [7] van de Afdeling, geen grond om aan te nemen dat verweerder hierbij niet óók rekening mocht houden met de leeftijd van eiser ten tijde van het bestreden besluit. Verweerder heeft bovendien mogen betrekken dat uit het interview van 27 februari 2024 en de hoorzitting van 25 april 2024 is gebleken dat eiser met medestudenten zelfstandig heeft samengewoond en dat hij in staat is om zichzelf te verzorgen, te koken en het huishouden te doen. Verweerder mocht ook betrekken dat het eiser zijn eigen keuze geweest is om in Egypte te gaan studeren en dat wonen op een buitenlandse universiteitscampus, zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling - als zelfstandig wonen heeft te gelden. [8] De stelling dat eiser gedwongen was om in Egypte te studeren vanwege Jemenitische discriminatie wordt niet gevolgd, nu uit het dossier gebleken is dat de meerderjarige zus van eiser wel in Saoedi-Arabië heeft kunnen studeren. Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen concluderen dat eiser in staat is geweest zichzelf staande te houden na de scheiding van de andere gezinsleden en dat hiermee stappen naar zelfstandigheid gezet zijn.
6.3
Ten aanzien van het in eigen onderhoud voorzien heeft verweerder mogen tegenwerpen dat de gestelde financiële ondersteuning door zijn familie niet met stukken is onderbouwd. De overgelegde transactiebewijzen zien op overmakingen naar de meerderjarige zus van eiser en daaruit kan dan ook niet blijken dat eiser afhankelijk is van structurele financiële ondersteuning door zijn familieleden. Zolang deze financiële ondersteuning niet met objectief bewijs kan worden onderbouwd, mag verweerder – zeker gelet op de lange duur van deze procedure - ervan uitgaan dat eiser zich zelfstandig financieel heeft weten staande te houden. Ook de stelling dat eiser niet mag werken in Egypte is niet aannemelijk gemaakt met stukken of andere bewijsmiddelen. Daarbij mocht verweerder tegenwerpen dat het voorgaande hoe dan ook niet afdoet aan de eerdere conclusie dat eiser door zelfstandig te wonen voor studie in Egypte stappen naar zelfstandigheid heeft gezet en zich al doende staande heeft weten te houden. Verweerder wijst er daarbij terecht op dat het niet ongebruikelijk is dat ouders hun kinderen financieel ondersteunen en dat dit op zichzelf niet voldoende is om een gezinsband aan te nemen.
6.4
De verwijzingen naar Vc 1982 B-2 maakt dit oordeel niet anders. Verweerder heeft ten aanzien van Vc 1982 B-21 terecht tegengeworpen dat dit beleid ziet op onvrijwillige scheiding tussen ouders en kinderen vanwege detentie of militaire dienstplicht. Daarvan is in dit geval geen sprake en reeds daarom slaagt dit niet. Ook de verwijzing naar WBV 2014/21 brengt geen nieuwe inzichten, nu dit beleid ziet op de omschrijving van de gezinsband tussen ouders en minderjarige kinderen en dat is in deze zaak niet aan de orde. De brief van de staatssecretaris van 15 november 2016 maakt het oordeel tot slot ook niet anders. Het enkele tijdelijk elders wonen van eiser vanwege studie mag op grond van deze brief weliswaar niet de enige reden zijn voor de contra-indicatie niet samenwonen in gezinsverband, maar verweerder mag deze feiten en omstandigheden wel betrekken in conclusies over de zelfredzaamheid en zelfstandigheid van eiser.
Familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid met ouders
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat er tussen eiser en zijn ouders geen sprake is van familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid. Zo heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat de financiële afhankelijkheid van zijn ouders niet met stukken of andere objectieve bewijsmiddelen is onderbouwd en dat deze ondersteuning, zo deze geboden en noodzakelijk is, ook op afstand aan eiser kan worden voortgezet. In dit kader heeft verweerder ook mogen tegenwerpen dat er geen sprake is een bijzondere, medische afhankelijkheid bij eiser of zijn ouders. Ten aanzien van de emotionele afhankelijkheid heeft verweerder mogen overwegen dat niet aannemelijk gemaakt is dat eiser sinds en ten gevolge van de scheiding van zijn ouders lijdt aan psychische problemen of dat de emotionele band tussen eiser en zijn ouders dusdanig hecht en sterk is dat eiser niet zelfstandig kan functioneren zonder de aanwezigheid van zijn ouders. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser, zoals hiervoor ook al is overwogen, uit vrijwillige keuze naar Egypte is vertrokken om te studeren en dat hij sindsdien stappen naar zelfstandigheid heeft gemaakt en zich staande heeft weten te houden. Tot slot heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser het grootste gedeelte van zijn leven in Saoedi-Arabië heeft gewoond en geen sterke banden heeft met Nederland. Het enkele feit dat zijn gezinsleden allen in Nederland wonen maakt nog niet dat eiser op zichzelf een sterke band met Nederland heeft. De beroepsgronden slagen niet.
8. De stelling in beroep dat verweerder gehouden is de asielgerelateerde omstandigheden, zoals de veiligheidssituatie in het land van herkomst, bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM te betrekken, volgt de rechtbank niet. [9] Nu van familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid in dit geval geen sprake is, komt verweerder - op grond van de meeste actuele jurisprudentie –niet meer aan toe aan deze belangenafweging. Een inhoudelijk oordeel van de rechtbank daarover kan eiser dan ook niet baten.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden een mvv aan eiser geweigerd heeft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De verzenddatum van deze uitspraak ziet u hierboven vermeld.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189.
5.Verwezen is naar de uitspraken van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:218, rechtsoverweging 4.1 en die van 21 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3343, rechtsoverweging 3.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, rechtsoverweging 3.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4630, rechtsoverweging 5 tot en met 5.3.
8.Zie o.a. de uitspraak van 29 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2632, rechtsoverweging 4.2.
9.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4631, rechtsoverweging 7.3.