ECLI:NL:RBDHA:2025:6979
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning regulier voor niet-tijdelijke humanitaire gronden en niet-ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Turkse nationaliteit en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor niet-tijdelijke humanitaire gronden, die met terugwerkende kracht vanaf 10 november 2021 door de minister was ingetrokken. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 6 maart 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de eiser het primaire besluit niet op de juiste wijze had ontvangen, omdat het naar zijn laatst bekende adres was verzonden, en dat de termijn voor het indienen van het bezwaar was overschreden. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak bevestigt dat de minister terecht het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de intrekking van de verblijfsvergunning in stand blijft.