ECLI:NL:RBDHA:2025:7

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
NL24.28104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en staatloosheid in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 17 juni 2024 beoordeeld. De minister heeft de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar eiser betwist de vaststelling van zijn nationaliteit, die in het besluit als 'onbekend' is aangeduid. Eiser stelt staatloos te zijn en is van mening dat de minister ten onrechte geen beoordeling van zijn staatloosheid heeft uitgevoerd. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat de asielprocedure niet de juiste weg is om de staatloosheid vast te stellen. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak die stelt dat zolang de beoordeling van staatloosheid niet noodzakelijk is voor de beslissing over internationale bescherming, de minister niet verplicht is om deze vaststelling te doen. Eiser kan, na afloop van de asielprocedure, een verzoek indienen bij de rechtbank Den Haag tot vaststelling van staatloosheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het beroep plaatsvindt. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. E. Berger),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 17 juni 2024. De minister heeft met dat besluit de asielaanvraag van eiser ingewilligd.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een (aanvullend) verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. S. Kalu-Mollema als waarnemer van eisers gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
2. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft. Zij legt dit hierna uit.
Het bestreden besluit
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] en stelt staatloos te zijn. Eiser heeft op 1 mei 2023 een asielaanvraag ingediend. In het bestreden besluit heeft de minister eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [2] . In het bestreden besluit staat vermeld dat eisers nationaliteit ˋonbekendˊ is. De minister heeft opgemerkt dat eiser niet geregistreerd wordt als staatloos, omdat hij niet een origineel familieboekje van GAPAR [3] of een originele familieregistratiekaart van UNRWA [4] heeft overgelegd.
Het standpunt van eiser
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De inwilliging van de gevraagde verblijfsvergunning wordt niet betwist, eiser betwist wel de vaststelling van zijn nationaliteit door de minister. Eiser stelt dat hij als staatloos had moeten worden aangemerkt. Volgens eiser heeft de minister de stukken en de informatie van UNRWA ten onrechte niet bij haar besluitvorming betrokken. Op basis van de stukken van UNRWA en de overige documenten had de minister moeten concluderen dat eiser staatloos is.
Het standpunt van de minister
5. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eiser geen procesbelang heeft en dat het beroep om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit de uitspraak van de Afdeling [5] van 10 oktober 2022 [6] volgt dat bij een inwilligende beschikking geen belang bestaat bij doorprocederen over de vaststelling van staatloosheid, omdat de asielprocedure niet de aangewezen weg is om daarover te procederen. Voor eiser is een andere rechtsgang beschikbaar.
Oordeel van de rechtbank
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de minister, zolang dit niet noodzakelijk is voor haar beslissing, niet verplicht is om in het kader van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast te stellen of een vreemdeling staatloos is. [7] De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover in deze zaak anders te oordelen. De asielprocedure is gericht op het al dan niet verstrekken van asielrechtelijke bescherming, eiser heeft die bescherming verkregen met de afgifte van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De asielprocedure richt zich niet op het vaststellen van staatloosheid bij een vreemdeling, zolang dit niet noodzakelijk is voor een beslissing over de internationale bescherming. Dit betekent dat de asielprocedure en het beroep gericht tegen de inwilliging van de asielaanvraag niet de weg is om hierover te procederen. Anders dan namens eiser op de zitting is aangevoerd, was de minister niet verplicht de evidente staatloosheid van eiser te beoordelen. In Werkinstructie 2023/10 [8] , paragraaf 4, onder 2, staat dat als dat voor de desbetreffende procedure van belang is, ambtshalve aan de hand van de criteria van artikel 5 van de Wvs [9] wordt beoordeeld of de vreemdeling evident staatloos is. Zoals hiervoor is overwogen, strekt de beslissing op de asielaanvraag niet tot de vaststelling dat eiser (evident) staatloos is en was een beoordeling op dit punt ook niet noodzakelijk voor de beslissing van de minister over de internationale bescherming. Voor eiser is daarvoor een andere procedure beschikbaar. Het is voor eiser mogelijk, indien zijn asielprocedure onherroepelijk is, een verzoek in te dienen bij de rechtbank Den Haag (civiele kamer) tot vaststelling van staatloosheid in de zin van de Wvs. Dit staat in artikel 2, eerste lid, van de op 1 oktober 2023 in werking getreden Wvs.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat onder 6. is overwogen volgt dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Dat geldt ook voor het namens eiser op de zitting gedane beroep op het arrest van het Hof [10] van 13 juni 2024 [11] , SN en LN. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.General Authority for Palestine Arab Refugees.
4.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Bijvoorbeeld de uitspraken van 7 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3385, en 28 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4384.
8.Beoordelen evidente staatloosheid.
9.Wet vaststellingsprocedure staatloosheid.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie.
11.ECLI:EU:C:2024:494.