ECLI:NL:RBDHA:2025:7052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL25.7404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en onzorgvuldige procedurele behandeling door de minister

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 12 december 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 14 februari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij vreest voor zijn leven door leden van een bepaalde familie in Marokko. De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister Marokko ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangewezen, omdat de minister groepen niet mag uitzonderen van deze aanwijzing. De rechtbank oordeelt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag van eiser in de versnelde procedure te behandelen en de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en wijst de asielaanvraag af als ongegrond, maar met toepassing van artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank zelf in de zaak voorziet. Eiser moet binnen vier weken na de uitspraak naar Marokko vertrekken. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister € 1.814,- aan proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7404
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. Eiser heeft op 12 december 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 februari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij vreest te worden vermoord door leden van de [naam] familie bij terugkeer naar Marokko. Eiser stelt ruzie te hebben gehad met leden van deze familie en slachtoffer te zijn geweest van een steekincident toen hij één van zijn familieleden probeerde te beschermen tegen leden van de [naam] familie. Eiser stelt dat dit steekincident hem bijna fataal is geworden. Eiser is als gevolg hiervan gevlucht.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de problemen met de [naam] familie.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig is, maar dat de problemen met de [naam] familie deels geloofwaardig zijn. De minister vindt het geloofwaardig dat eiser ruzie heeft met de familie [naam] , maar niet dat hij slachtoffer is geworden van een steekincident. De minister vindt dit ongeloofwaardig, omdat de verklaringen van eiser hierover bevreemdend zijn. Nu eiser ook uit een veilig land van herkomst komt en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Marokkaanse autoriteiten hem niet kunnen beschermen, concludeert de minister dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is. Verder heeft de minister een terugkeerbesluit aan eiser uitgevaardigd. Eiser moet daarom Nederland onmiddellijk verlaten en moet terugkeren naar Marokko. Ook heeft de minister aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Over de vraag of de minister Marokko heeft mogen aanwijzen als veilig land van herkomst
6. Eiser voert aan dat de minister Marokko ten onrechte heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Eiser stelt dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU (het Hof) van 4 oktober 2024 (ECLI:NL:EU:C:2024:841) volgt dat een land alleen als veilig land van herkomst kan worden aangewezen als er in het algemeen en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging. De minister mag volgens eiser geen groepen uitzonderen van de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst gelet op het arrest van het Hof. Eiser voert aan dat de minister de verkeerde procedure heeft gevolgd, hem ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod heeft opgelegd en dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. De rechtbank overweegt dat deze zittingsplaats in haar uitspraak van 27 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:5174) heeft geoordeeld dat uit het bovengenoemde arrest van het Hof kan worden afgeleid dat het uitzonderen van groepen zich niet verdraagt met de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. De rechtbank sluit zich aan bij dat oordeel en verwijst daartoe naar de overwegingen 12 tot en met 14 in de genoemde uitspraak van deze zittingsplaats.
8. Gelet op het bovenstaande verklaart de rechtbank artikel 3.37f, vierde lid, aanhef en onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) onverbindend. De minister heeft Marokko aangewezen als veilig land van herkomst. Uit paragraaf C7/1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) blijkt dat de minister vier groepen heeft uitgezonderd van deze aanwijzing. De minister mag deze groepen bij de aanwijzing als veilig land van herkomst niet uitzonderen. Nu de minister dit wel heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst niet berust op een draagkrachtige motivering. De minister heeft dan ook onzorgvuldig gehandeld door de aanvraag van eiser te behandelen in de versnelde procedure. Verder heeft de minister de aanvraag van eiser ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Wat betekent dit oordeel voor eiser?

9. Het beroep van eiser is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Op grond van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Daartoe is het volgende redengevend.
10. De rechtbank stelt vast dat de minister de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser heeft beoordeeld. Eiser heeft niet gesteld dat hij door het toepassen van de versnelde procedure niet alles omtrent zijn asielrelaas naar voren heeft kunnen brengen en dit is de rechtbank in dit geval ook niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser deels ongeloofwaardig is en heeft daarbij mogen betrekken dat de verklaringen van eiser omtrent het steekincident bevreemdend zijn. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij zwaar gewond was na het steekincident en dat deze verwondingen hem bijna fataal waren geworden, maar dat hij na afloop in staat was om zelf naar huis te lopen, zijn verwondingen te verzorgen en deze van zijn familie verborgen te houden. De minister heeft deze verklaringen bevreemdend mogen vinden en daarin aanleiding mogen zien om dit deel van het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig te achten. Daarom legt de rechtbank deze motivering van de minister ten grondslag aan haar oordeel.
11. Eiser voert aan dat hij zonder toepassing van de versnelde procedure meer duidelijkheid had kunnen verschaffen over zijn identiteit, nu hij in dat geval gebruik had kunnen maken van de rust- en voorbereidingstijd. Door het niet in acht nemen van de rust-en voorbereidingstijd is eiser in zijn belangen geschaad. De rechtbank overweegt dat de minister eiser niet tegenwerpt dat hij zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook heeft de minister dit element niet betrokken bij de geloofwaardigheid van de andere onderdelen van zijn asielrelaas. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Verder voert eiser aan dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat de Marokkaanse autoriteiten hem kunnen beschermen, omdat Marokko niet langer kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Ook stelt eiser dat de Marokkaanse autoriteiten corrupt zijn en dat hij om die reden geen effectieve bescherming kan krijgen van die autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten eiser geen effectieve bescherming zouden kunnen bieden tegen de [naam] familie. Van belang hierbij is dat eiser de Marokkaanse autoriteiten niet om bescherming heeft gevraagd, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat het vragen van bescherming bij voorbaat zinloos is. Verder is de enkele stelling van eiser dat de Marokkaanse autoriteiten corrupt zouden zijn onvoldoende voor de conclusie dat de autoriteiten hem niet kunnen beschermen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
14. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing gelet op overwegingen 10 tot en met 12 van deze uitspraak en bepaalt dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen als ongegrond. Deze uitspraak geldt ook als een terugkeerbesluit. De minister heeft geen andere gronden gegeven waarom eiser een vertrektermijn kan worden onthouden en daarom ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de vertrektermijn vier weken bedraagt en dat deze aanvangt met ingang van de dag na verzending van deze uitspraak. Eiser moet vertrekken naar Marokko, omdat dit het herkomstland van eiser is.
15. Omdat het bestreden besluit – waar het terugkeerbesluit onderdeel van is – is vernietigd, komt daarmee ook de grondslag voor het bij dat besluit opgelegde inreisverbod te vervallen en wordt dit daarom vernietigd. Nu eiser geen vertrektermijn kan worden onthouden, bestaat geen mogelijkheid meer om een inreisverbod op te leggen op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw.
16. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
17. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 februari 2025;
  • wijst de asielaanvraag af als ongegrond;
  • bepaalt dat eiser binnen vier weken na verzending van deze uitspraak moet vertrekken naar Marokko;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. van Rossum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.