ECLI:NL:RBDHA:2025:7089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL25.18058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep vreemdelingenbewaring met verzoek om schadevergoeding na opheffing van de maatregel

Op 24 oktober 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel is op 3 april 2025 opgeheven. Eiser heeft op 17 april 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 24 april 2025 het onderzoek gesloten zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring tot 27 maart 2025 rechtmatig was en dat er sindsdien geen zicht op uitzetting was. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er een lichter middel had moeten worden opgelegd. De rechtbank concludeert echter dat er geen aanleiding is om te oordelen dat er geen zicht op uitzetting was en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan op 28 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18058

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 24 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft op 3 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft op 17 april 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 23 april 2025 desgevraagd een reactie op de beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 24 april 2025.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. [2] Uit de uitspraak van 31 maart 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 27 maart 2025, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 27 maart 2025.
4. Eiser voert aan dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De aanvraag voor een lp [3] ligt stil. Ook wordt door verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld. Het had op de weg van verweerder gelegen om op dossierniveau te rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten, maar dit is niet gebeurd. Tot slot voert eiser aan dat verweerder de belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen. Er kan een lichter middel aan eiser worden opgelegd, zoals een meldplicht.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat geen sprake was van zicht op uitzetting. Zoals de rechtbank in haar uitspraken van 25 februari 2025 en 31 maart 2025 heeft geoordeeld, is in het algemeen sprake van zicht op uitzetting naar Marokko. De omstandigheid dat geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten op de lp-aanvraag is gekomen, is onvoldoende voor de conclusie dat er in eisers geval geen zicht op uitzetting bestond. De Marokkaanse autoriteiten hebben niet te kennen gegeven dat zij voor eiser geen lp zouden afgeven. Daarnaast heeft eiser niet volledig en actief meegewerkt aan zijn uitzetting.
6. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan eisers uitzetting. In de periode tussen 27 maart 2025 en 3 april 2025 heeft verweerder namelijk een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Er zijn verder geen specifieke omstandigheden gebleken die maken dat verweerder op dossierniveau had moeten rappelleren. Daarbij heeft verweerder in zijn brief van 23 april 2025 toegelicht dat rappelleren op dossierniveau slechts zinvol is als een vreemdeling nadere informatie aandraagt die tot bespoediging van het onderzoek naar zijn
nationaliteit en identiteit kan leiden en dat daarvan in het geval van eiser geen sprake is geweest.
7. Verweerder heeft op 3 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven na het maken van een belangenafweging, waarbij deze belangenafweging in het voordeel van eiser is uitgevallen. Voor zover eiser stelt dat de belangenafweging al voor 3 april 2025 in zijn voordeel had moeten uitvallen, slaagt dit niet. Verweerder heeft toegelicht dat voor die datum geen aanleiding bestond om de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te laten vallen. Ook wijst de rechtbank op haar uitspraak van 31 maart 2025, waarin zij geoordeeld heeft dat geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De rechtbank ziet nu geen aanleiding voor een ander oordeel, mede gelet op de korte duur van de te beoordelen periode.
8. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraken van 19 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19067), 8 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:193), 25 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:2783) en 31 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:5298).
3.Laissez-passer.