ECLI:NL:RBDHA:2025:7106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL25.17148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse asielzoeker, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser had op 11 april 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelde dat hij onrechtmatig in bewaring was gehouden, omdat hij op 9 april 2025 zijn asielaanvraag had ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister binnen de vereiste 48 uur na de intrekking van de asielaanvraag de maatregel van bewaring heeft opgeheven en een nieuwe maatregel heeft opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, feitelijk juist waren en dat er geen grond was voor het oordeel dat de huidige maatregel onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.17148

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 12 april 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 18 april 2025 en op 23 april 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 23 april 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
-
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlenging van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring die op 8 april 2025 is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw, onrechtmatig is geworden, omdat hij op 9 april 2025 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Aangezien de huidige maatregel pas op 11 april 2025 is opgelegd, stelt eiser dat hij tussen 9 en 11 april 2025 onrechtmatig in bewaring is gehouden, wat ook de rechtmatigheid van de huidige maatregel van 11 april 2025 aantast.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat verweerder, indien de maatregel van bewaring niet langer op een juiste grondslag berust, voldoende voortvarend handelt als hij binnen 48 uur de maatregel wijzigt of opheft en een nieuwe maatregel oplegt. [5] Eiser heeft op 9 april 2025 zijn asielaanvraag ingetrokken. Verweerder heeft vervolgens op 11 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven en een nieuwe maatregel opgelegd, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Hiermee heeft verweerder binnen de vereiste 48 uur gehandeld. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de huidige maatregel van 11 april 2025 onrechtmatig is.
5. Eiser betwist alle aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Ten aanzien van grond 3a voert eiser aan dat hij via een Dublinoverdracht aan Nederland is overgedragen en dus op de voorgeschreven wijze het land is binnengekomen. Zijn eerdere illegale binnenkomst is destijds geen aanleiding geweest om hem in bewaring te stellen en is daarom niet relevant. In reactie op grond 3b stelt eiser dat in het dossier geen stukken aanwezig zijn waaruit blijkt dat hij eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Wat betreft grond 3c voert eiser aan dat hij geen kennis heeft genomen van het terugkeerbesluit van 9 april 2024, nu dit enkel in de Staatscourant is gepubliceerd en niet daadwerkelijk aan hem is uitgereikt. Verder meent eiser dat de zware grond 3i hem niet kan worden tegengeworpen, omdat hij heeft verklaard bereid te zijn om Nederland te verlaten. Ten aanzien van de lichte gronden 4a, 4c en 4d stelt eiser dat deze lichte gronden hem niet kunnen worden tegengeworpen, nu niet is onderbouwd waarom eisers verblijf in een AZC [6] zijn terugkeer zou belemmeren.
6. De rechtbank is van oordeel dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware gronden 3a,3b en 3c feitelijk juist zijn. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [7] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a, 3b en 3c kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. [8] Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk voordoen. Nu eiser bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een geldig reis- of identiteitsdocument, noch een geldig visum of mvv, is de zware grond 3a feitelijk juist. Verder blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken dat eiser eerder op 15 december 2022 en 24 juni 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Daarnaast heeft eiser met het terugkeerbesluit, welke op juiste wijze bekend is gemaakt aan eiser door plaatsing in de Staatscourant, eerder de aanzegging ontvangen Nederland te verlaten. [9] De feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3c staan daarom vast. De zware gronden 3a, 3b en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en risico op onttrekken aan het toezicht aan te nemen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware grond 3i en de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Ambtshalve toets
7. Ook is overigens niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 12 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1082 en 21 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:504.
6.Asielzoekerscentrum.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
9.Conform het beleid zoals neergelegd in C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000.