ECLI:NL:RBDHA:2025:7107
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Faciliterend visum op grond van artikel 20 VWEU; hoorplicht geschonden; beroep gegrond
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een faciliterend visum op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Eiser, een Marokkaanse man geboren in 2001, heeft de aanvraag ingediend om bij zijn moeder, vader en minderjarige broer en zus in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, die het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing ongegrond verklaarde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en diverse aanvullende stukken ingediend, waaronder medische informatie en bewijs van zijn afhankelijkheid van zijn moeder.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en zijn ouders aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de minister in strijd met de hoorplicht had gehandeld door af te zien van een hoorzitting, ondanks de inspanningen van eiser om relevante informatie te verstrekken. De rechtbank benadrukte dat in vreemdelingenzaken, vooral wanneer het gaat om gezinshereniging, de feitelijke omstandigheden van groot belang zijn en dat eiser recht had op een hoorzitting om zijn standpunten verder toe te lichten.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een hoorzitting gehouden moet worden. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die de gezinshereniging van vreemdelingen betreffen.