ECLI:NL:RBDHA:2025:7186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL25.16785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 22 april 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank vastgesteld dat de grondslag van de maatregel van bewaring onduidelijk was aangegeven. De minister had in de maatregel de c-grond aangekruist, maar tijdens de zitting werd aangegeven dat dit een kennelijke verschrijving was en dat de a- en b-grond van toepassing waren. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de wettelijke grondslag niet duidelijk was aangegeven. Dit maakte de bewaring onrechtmatig vanaf het moment van opleggen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 25 april 2025. Tevens heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 2.600,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16785

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is de grondslag van de maatregel van bewaring voldoende duidelijk?
1. De rechtbank stelt ambtshalve toetsend vast dat de grondslag van bewaring onduidelijk is aangegeven in de maatregel. In de maatregel van bewaring, het model 109b, wordt gewerkt met het aankruisen van wettelijke grondslagen. In de maatregel van bewaring wordt als grondslag artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000 aangekruist. Daarnaast worden in het begin van de maatregel onder artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw 2000 twee motiveringen aangekruist, namelijk dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De vakjes van de a- en b-grond van artikel 59b, eerste lid van de Vw 2000 worden zelf niet aangekruist. De minister heeft op de zitting aangegeven dat het aankruisen van de c-grond van artikel 59b, eerste lid van de Vw 2000 een kennelijke verschrijving is en dat dit de a- en b-grond had moeten zijn. De minister stelt zich op het standpunt dat in de overige motiveringen van de maatregel van bewaring voldoende duidelijk te lezen is dat de grondslag artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw 2000 is, mede gezien de motiveringen die hieronder wél zijn aangekruist. Daarnaast stelt de minister dat in de maatregel, behoudens het aankruisen ervan, verder geen motivering wordt gegeven waardoor blijkt dat de c-grond van artikel 59b, eerste lid van de Vw 2000 van toepassing zou moeten zijn. Ook daaruit valt af te leiden dat de grondslag voor de maatregel in de a- en b- grond gelegen is.
1.1.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is op welke grondslag de maatregel van bewaring is gebaseerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 13 mei 2019 overwogen dat uit de maatregel van bewaring duidelijk moet blijken welke wettelijke grondslag op eiser van toepassing is. [1] Bij een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 moet de toepasselijke wettelijke grondslag zijn aangekruist in het besluit. Hierbij moet uitdrukkelijk worden vermeld welke van de vier te onderscheiden wettelijke grondslagen van toepassing is of zijn (de a, b, c of d- grond). Het niet of verkeerd aankruisen heeft onmiddellijk gevolgen voor de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming. Immers hierdoor is het voor eiser niet duidelijk onder welk artikel hij is gedetineerd. Een maatregel waarbij dit niet duidelijk is, kan op één lijn gelijk worden gesteld met een maatregel die op een onjuiste wettelijke grondslag berust. Dit maakt de bewaring onrechtmatig. Het inlezen van een niet aangekruiste wettelijke grondslag in de overige motivering van de maatregel van bewaring is niet mogelijk. [2] De rechtbank volgt het standpunt van de minister, dat in de overige motiveringen duidelijk te lezen is dat de maatregel van bewaring is gebaseerd op de a- en b-grond van artikel 59b, eerste lid van de Vw 2000, dan ook niet. De maatregel is om deze reden van meet af aan onrechtmatig.

Conclusie en gevolgen

2. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding de overige beroepsgronden van eiser te bespreken. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 april 2025.
2.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank kent een schadevergoeding toe voor 26 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel 26 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.600,-.
2.2.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 april 2025;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 13 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1528, r.o. 17.2.
2.ABRvS 18 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3593.