In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, gaat het om een opvolgend beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 16 mei 2023. De rechtbank heeft eerder, op 26 november 2024, een beroep van eiser gegrond verklaard en de minister een termijn van acht weken opgelegd om alsnog te beslissen. Deze termijn is echter niet nageleefd, wat heeft geleid tot het huidige beroep.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van vier weken, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van deze uitspraak. Dit is in lijn met het ‘8+8 wekenmodel’ dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vastgesteld. Gezien het tijdsverloop en de overschrijding van de bovengrens van 21 maanden, acht de rechtbank een kortere beslistermijn passend.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op aan de minister van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De minister wordt ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.