In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 april 2025, gaat het om een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 31 maart 2022. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en vastgesteld dat de beslistermijn van de minister is overschreden. De minister had uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar heeft deze termijn met negen maanden verlengd. Eiser werd op 6 januari 2023 opgenomen in de nationale procedure, waarna de beslistermijn van vijftien maanden begon. Na het verstrijken van deze termijn heeft eiser de minister verzocht om binnen twee weken te beslissen, maar dit is niet gebeurd, wat heeft geleid tot het indienen van beroep.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De minister wordt opgedragen om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. Aangezien de bovengrens van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere beslistermijn op van vier weken, te rekenen vanaf de bekendmaking van de uitspraak. Indien de minister niet binnen deze termijn beslist, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50.