In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 23 februari 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de minister had niet tijdig beslist. De rechtbank had eerder, op 27 september 2024, een beroep van eiser gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Deze termijn was inmiddels verstreken, wat aanleiding gaf voor eiser om opnieuw beroep in te stellen.
De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was. De rechtbank legde de minister een nieuwe beslistermijn op van vier weken, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van deze uitspraak. Dit was noodzakelijk omdat de bovengrens van 21 maanden voor het beslissen op de aanvraag was overschreden. De rechtbank stelde dat in dergelijke gevallen een kortere beslistermijn passend is.
Daarnaast legde de rechtbank een dwangsom op aan de minister van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De minister werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.