ECLI:NL:RBDHA:2025:7318
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser in deze zaak behandeld. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag volgens de Dublinverordening.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege een taalbarrière en eerdere slechte ervaringen met zorg in Duitsland, niet in staat is om zijn medische situatie daar adequaat te bespreken. Hij heeft ook zorgen geuit over de opvang en asielprocedure in Duitsland, en verzoekt de rechtbank om zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de drempel voor afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is bereikt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling, die bevestigen dat Duitsland aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn situatie uitzonderlijk is en dat zijn overdracht aan Duitsland zou leiden tot een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.