ECLI:NL:RBDHA:2025:7318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
NL25.12106 en NL25.12107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser in deze zaak behandeld. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag volgens de Dublinverordening.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege een taalbarrière en eerdere slechte ervaringen met zorg in Duitsland, niet in staat is om zijn medische situatie daar adequaat te bespreken. Hij heeft ook zorgen geuit over de opvang en asielprocedure in Duitsland, en verzoekt de rechtbank om zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de drempel voor afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is bereikt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling, die bevestigen dat Duitsland aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn situatie uitzonderlijk is en dat zijn overdracht aan Duitsland zou leiden tot een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.12106 en NL25.12107
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1999 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om alle voorgaande stukken als herhaald en ingelast te beschouwen in het beroep. Eiser vindt het vanwege de taalbarrière in Duitsland moeilijk om zijn medische situatie daar bespreekbaar te maken. Eerder is hem geen adequate en juiste zorg gegeven. Ook wenst eiser naar Italië te gaan om uit te zoeken of het kind dat zijn vriendin heeft zijn biologische kind is. Duitsland houdt zich niet aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn wat betreft de opvang. Ook is er sprake van systeemfouten in de voorzieningen in Duitsland, dit is in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] . Ondanks het claimakkoord vertrouwt eiser niet op een zorgvuldige rechtsgang in Duitsland. Vanwege de positieve ervaringen hier en het feit dat Nederlanders Engels spreken, wil eiser in Nederland blijven. Verweerder wordt verzocht om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar voorgaande stukken
5. De rechtbank overweegt, dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de eerder aangehaalde gronden als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen gelden als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deze drempel in zijn geval is bereikt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in haar uitspraak van 29 februari 2024 [4] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Duitsland voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd in de uitspraken van 4 september 2024 [5] . De Afdeling heeft in haar oordeel ook de opvangvoorzieningen en asielprocedure in Duitsland meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling van 4 september 2024 af te wijken. De enkele (niet onderbouwde) stelling dat Duitsland zich niet aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn zal houden, dat er sprake is van systeemfouten en een onzorgvuldige rechtsgang, maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
6.2
Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij in dit verband voorkomende problemen in Duitsland beklaagt bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele (niet onderbouwde) stelling dat eiser het moeilijk vindt om zijn medische situatie in Duitsland bespreekbaar te maken en dat hij in Duitsland geen adequate en juiste zorg heeft gekregen, doet hier niet aan af.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17 van de Dublinverordening. Dat eiser in Nederland wil blijven en naar Italië wil gaan, maakt niet dat verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt waardoor verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken. Eiser heeft zijn verklaringen in dit verband verder niet onderbouwd en deze zijn bovendien al betrokken in het kader van de vraag of er voor Duitsland nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.