In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, gaat het om een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 14 mei 2023. De rechtbank heeft eerder, op 8 oktober 2024, een beroep van eiser gegrond verklaard en de minister een termijn van zestien weken opgelegd om een besluit te nemen. Deze termijn is verstreken zonder dat de minister een besluit heeft genomen, wat heeft geleid tot het onderhavige beroep op 15 april 2025.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op, rekening houdend met het '8+8 wekenmodel', en stelt dat in dit geval, gezien de overschrijding van de bovengrens van 21 maanden, een kortere termijn van vier weken passend is. De minister moet binnen deze termijn een besluit nemen, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van deze uitspraak. Indien de minister niet tijdig beslist, moet zij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 453,50.