In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 23 augustus 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, maar eiser heeft de minister op 28 januari 2025 in gebreke gesteld, omdat er na het verstrijken van de termijn nog steeds geen besluit was genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om het 8+8-wekenmodel toe te passen. Dit houdt in dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 28 april 2025.