In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Bravo Mougán, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 3 september 2023 en had uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 3 juni 2024 had moeten plaatsvinden. Eiser heeft de minister op 5 februari 2025 in gebreke gesteld, maar heeft pas na de ingebrekestelling beroep ingesteld, wat de rechtbank als kennelijk gegrond heeft beoordeeld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen.
De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 8 april 2025.