ECLI:NL:RBDHA:2025:7556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
24/1399 en 24/1400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijstandsuitkering en terugvordering voorschot

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Den Haag, beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij zijn aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd afgewezen en een eerder verstrekt voorschot van € 1.400,- werd teruggevorderd. De rechtbank heeft op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in deze enkelvoudige kamer. Eiser had op 15 maart 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar verweerder heeft deze aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende medewerking van eiser en onduidelijkheid over zijn woon- en leefsituatie. Eiser was niet verschenen op een uitnodiging voor een gesprek, wat verweerder als een schending van de medewerkingsverplichting beschouwde. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet verweten kon worden dat hij niet op het gesprek was verschenen, omdat de uitnodiging te kort voor de afspraak was bezorgd. De rechtbank concludeerde dat het onderzoek van verweerder onvoldoende was om de afwijzing van de aanvraag en de terugvordering te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen, waarbij ook het griffierecht en proceskosten aan eiser moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/1399 en 24/1400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: Z. Eker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M. Logan)

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer 24/1400
Met het besluit van 26 september 2022 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Met het besluit van 2 januari 2024 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In de zaak met zaaknummer 24/1399
Met het besluit van 26 september 2022 (primair besluit 2) heeft verweerder het aan eiser verstrekte voorschot ter hoogte van € 1.400,- teruggevorderd.
Met het besluit van 2 januari 2024 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In beide zaken
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaken op 13 februari 2025 gevoegd op zitting behandeld. Hierbij waren de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft op 15 maart 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft hij aangegeven inwonend te zijn bij familieleden. Verweerder heeft bij brief van 29 juli 2022 om nadere gegevens verzocht
.Op 22 augustus 2022 heeft eiser in een e-mail aan verweerder de gevraagde gegevens gedeeltelijk aangeleverd. Verweerder heeft hierin aanleiding in gezien een onderzoek te starten naar de woon- en leefsituatie van eiser. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 26 september 2022.
1.2.
Eiser is door verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 19 september 2022. Eiser is niet op dit gesprek verschenen. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om met het primaire besluit 1 de aanvraag van eiser af te wijzen, op de grond dat hij de medewerkingsverplichting heeft geschonden. Met het primaire besluit 2 heeft verweerder het aan eiser verstrekte voorschot ter hoogte van € 1.400,- teruggevorderd.
2. Met het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiser, met aanvulling van de motivering en grondslag, ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie en financiële situatie. Het maatschappelijk leven van eiser kan zich niet op het opgegeven adres bevinden en er zijn bijschrijvingen en stortingen zichtbaar op zijn rekening. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Aan het bestreden besluit 2 is ten grondslag gelegd dat, nu vaststaat dat eiser geen recht had op bijstand, verweerder bevoegd was om het voorschot terug te vorderen. De door eiser gestelde dringende redenen om van de terugvordering af te zien zijn niet aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
3. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.

Beoordeling van het beroep

4. De te beoordelen periode loopt van 15 maart 2022, datum van de aanvraag, tot 26 september 2022, datum van het bestreden besluiten.
4.1.
Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. De bijstandverlenende instantie heeft een onderzoeksplicht. Deze brengt mee dat de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid moeten worden gecontroleerd. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. [1]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Door de gevraagde gegevens op 22 augustus 2022 aan verweerder over te leggen heeft eiser in beginsel aan zijn bewijslast voldaan. Verweerder heeft in het kader van zijn onderzoeksplicht de inlichtingen op juistheid moeten controleren. Het onderzoek van verweerder is echter ontoereikend om de conclusie dat eiser niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert te kunnen dragen. Dat het niet geloofwaardig is dat eiser bij zijn zus woonachtig is terwijl deze woning een studentenwoning betreft met een oppervlakte van 34 m², bestaande uit één slaapkamer, één keuken en één badkamer, is op zich te volgen, maar dit is slechts een aanwijzing. Ook het feit dat de auto van de moeder van eiser tijdens waarnemingen meerdere keren werd aangetroffen in nabijheid van de woning van de ex-partner van eiser en zijn zoon vormt slechts aanwijzing. Zonder nader onderzoek zijn deze bevindingen onvoldoende om de conclusie te dragen dat eiser niet zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres zou hebben. Wat betreft de stelling van verweerder dat uit de bankafschriften blijkt dat er veel stortingen zijn gedaan op de rekening van eiser, zowel door hemzelf als door derden, en dat eiser in december 2021 heeft verklaard soms extra verdiensten te hebben gehad, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat hierbij sprake is van inkomen noch heeft verweerder uiteengezet welke gevolgen dit heeft voor de bijstandbehoevendheid van eiser. Het had op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen.
4.3.
Voor zover eiser wordt tegengeworpen dat hij het nader onderzoek heeft belemmerd doordat hij niet op het gesprek op 19 september 2022 is verschenen, heeft te gelden dat dit eiser niet kan worden verweten. Volgens vaste rechtspraak moet er namelijk minimaal 72 uur zitten tussen het moment waarop de uitnodigingsbrief in de brievenbus gedaan wordt en het moment waarop iemand moet verschijnen. [2] In geval van eiser is de brief op 16 september 2022 omstreeks 11:43 uur bezorgd aan het adres op de [adres], waarbij eiser werd uitgenodigd voor een gesprek op maandag 19 september 2022 om 10:00 uur. Aangezien er minder dan 72 uur tussen het moment waarop de brief is afgeleverd en het moment waarop eiser op de afspraak moest verschijnen, kan eiser niet worden verweten dat hij niet aanwezig was. Dat eiser de twijfels van verweerder omtrent zijn woon- en leefsituatie en financiële situatie niet heeft kunnen wegnemen omdat hij niet op het gesprek is verschenen kan hem daarom niet worden tegengeworpen. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om eiser op de juiste manier uit te nodigen voor een gesprek of het onderzoek anderszins voort te zetten.
4.4.
Gelet hierop bevat bestreden besluit 1 een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek waardoor het niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het besluit daarom vernietigen. Omdat het beroep gegrond zal worden verklaard komt de rechtbank aan een bespreking van de overige gronden niet toe.
4.5.
Nu het besluit tot afwijzing van eisers aanvraag om bijstand niet in stand kan blijven, is daarmee tevens de grondslag aan de terugvordering van de voorschotten komen te ontvallen. Bestreden besluit 2 zal daarom ook worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eiser in beide zaken vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank merkt de zaken daarbij aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De vergoeding wordt vastgesteld op € 2.461,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1)

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 draagt verweerder op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht ter hoogte van € 102,- aan eiser moet vergoeden;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.461,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:20.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1335 en de uitspraak van 18 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:134.