ECLI:NL:RBDHA:2025:7613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 27 januari 2025 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 24 april 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op de hoogte is van zijn verplichtingen met betrekking tot het beginsel van non-refoulement en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is geweest. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser in zijn vertrekgesprekken beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor verweerder om te onderzoeken of eiser een herhaalde asielaanvraag wilde indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende zicht op uitzetting is en dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de verwijdering van eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.J. Schreijen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19141

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer],

geboren op [geboortedatum] 2003, Tunesische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 24 april 2025 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 25 april 2025 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft op 29 april 2025 beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft verweerder op 30 april 2025 verzocht om de verslagen van de laatste twee vertrekgesprekken aan het dossier toe te voegen omdat de rechtbank anders niet kan beoordelen of aan alle rechtmatigheidsvereisten van het voortduren van de maatregel is voldaan.
Verweerder heeft deze stukken op 30 april 2025 aan het dossier toegevoegd.
De rechtbank heeft eiser in het kader van hoor- en wederhoor in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren en eiser heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 30 april 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig is of is geweest, zal de rechtbank de onmiddellijke opheffing van de maatregel bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten.
2. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel eerder beoordeeld. In de uitspraak van 18 februari 2025 (in de zaak NL25.5362, niet gepubliceerd,) is geoordeeld dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt (op 11 februari 2025), rechtmatig is geweest. De rechtbank beoordeelt in de onderhavige procedure de rechtmatigheid van de voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel vanaf het sluiten van het onderzoek op 11 februari 2025 tot aan de sluiting van het onderzoek op 30 april 2025.
3. Eiser stelt dat verweerder in de verklaringen die eiser heeft afgelegd in zijn vertrekgesprekken van 28 januari 2025 en 20 februari 2025 aanleiding had moeten zien om te onderzoeken of hij een herhaalde asielaanvraag wilde indienen omdat dit gevolgen heeft voor de grondslag van de bewaring. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering door te volstaan met schriftelijk te rappelleren en het voeren van vertrekgesprekken. Eiser is op 28 januari 2025 schriftelijk gepresenteerd bij de Tunesische autoriteiten. Onduidelijk is of deze aanvraag in behandeling is genomen. Omdat de presentatie nog geen resultaat heeft opgeleverd is er geen zicht op uitzetting. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder gegevens te laten verstrekken van lp-verstrekkingen door Tunesië, aanvragen en dat gesplitst in gedocumenteerde vreemdelingen en ongedocumenteerde vreemdelingen.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en motiveert dit als volgt.
6. Voor zover eiser heeft verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7940, overweegt de rechtbank dat deze vergelijking niet slaagt. Anders dan in die procedure, heeft eiser kort voor de inbewaringstelling de asielprocedure doorlopen na vanuit bewaring een asielaanvraag te hebben ingediend. De beslissing op deze aanvraag omvat ook een terugkeerbesluit. Verweerder moet het beginsel van non-refoulement te allen tijde eerbiedigen, ook indien eiser geen (herhaalde) asielaanvraag indient. Nu in het geval van eiser op 19 januari 2025 een besluit is genomen op de asielaanvraag van eiser, waartegen eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend, en uit het op 28 januari 2025 gehouden vertrekgesprek geen aanwijzingen blijken dat er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die maken dat het 9 dagen daarvoor genomen terugkeerbesluit in de asielprocedure een actuele beoordeling behoeft, heeft verweerder in de enkele stelling van eiser dat “hij problemen heeft in Tunesië” geen aanleiding hoeven te zien om hier nadere vragen over te stellen. In de zaak waarnaar eiser heeft verwezen heeft te gelden dat die vreemdeling op 22 april 2022 een asielaanvraag in Nederland had ingediend, er twee Dublinprocedures waren gevolgd en aan die vreemdeling op 6 juli 2023 een zogenoemd “kaal terugkeerbesluit” en een inreisverbod voor de duur van twee jaar waren opgelegd. Op het moment dat die vreemdeling werd gehoord over zijn inbewaringstelling was geen sprake van een recente beoordeling van het refoulementrisico. De rechtbank stelt vast dat eiser in het vertrekgesprek van 20 februari 2025, nadat hem is voorgehouden dat hij in zijn vorige vertrekgesprek had verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Tunesië omdat hij daar problemen zou hebben, heeft verklaard dat “dit nog steeds het geval is maar dat hij bereid is om terug te keren indien hij echt terug moet”. De rechtbank merkt in aanvulling hierop dat eiser in zijn latere vertrekgesprek dat heeft plaatsgevonden op 24 maart 2025 uitsluitend heeft verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij niets kan doen om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen omdat hij zijn documenten is verloren in Parijs. De rechtbank overweegt dat uit al deze verklaringen van eiser geen nadere onderzoeksplicht voor verweerder volgt om na te gaan of eiser een herhaalde asielaanvraag wil indienen en ook geen plicht voor verweerder volgt om na te gaan of het refoulementrisico een actuele beoordeling vereist en het eerder vastgestelde terugkeerbesluit nader moet worden onderzocht in het licht van het beginsel van non-refoulement. De rechtbank wijst ook op het vertrekgesprek dat met eiser op 23 december 2024 is gevoerd. Daaruit blijkt dat de regievoerder – zeer zorgvuldig- met eiser heeft gesproken over de toen aanhangige asielprocedure, de verklaringen van eiser dat hij geen asiel wil en zijn tegelijkertijd afgelegde verklaringen over problemen met een organisatie “die erger is dan de maffia”. De rechtbank kan op grond van de reeks van vertrekgesprekken vaststellen dat verweerder begrijpt wat zijn verplichtingen zijn als het gaat om het eerbiedigen van het beginsel van non-refoulement omdat verweerder in al deze gesprekken alert is geweest op aanwijzingen waaruit kan volgen dat een (actuele) beoordeling van het refoulementrisico is vereist en zo nodig hier ook nadere vragen over heeft gesteld en verweerder eiser hierbij ook uitleg heeft verschaft. Verweerder heeft in deze procedure overeenkomstig zijn Unierechtelijke verplichtingen gehandeld en heeft zijn handelen zodanig in de vertrekgesprek-verslagen weergegeven dat de rechtbank dit kan controleren en kan vaststellen. De rechtbank kan gelet hierop vaststellen dat eiser onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 valt en dus in de te toetsen periode op de juiste grondslag in bewaring is gehouden en dat verweerder het beginsel van non-refoulement in de terugkeerprocedure heeft geëerbiedigd. Het eerder vastgestelde terugkeerbesluit mag dus worden uitgevoerd en verweerder mag eiser ter fine hiervan in bewaring houden.
7. Verweerder werkt voldoende voortvarend aan de verwijdering van eiser door schriftelijk te rappelleren op de lp-aanvraag. Omdat eiser al is gepresenteerd kan verweerder nu geen andere handelingen verrichten om het terugkeerproces te bespoedigen. Eiser kan dit zelf wel, maar doet dit niet. De vertrekgesprekken hebben in deze fase met name als doel om eiser te bewegen zelf inspanningen te verrichten om zijn terugkeer te bespoedigen. Eiser neemt echter een afwachtende houding aan en stelt simpelweg in elk vertrekgesprek dat hij niets kan doen om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Verweerder heeft gelet op de duur van de bewaring en de dag dat de schriftelijke presentatie heeft plaatsgevonden in de te toetsen periode mogen volstaan met het schriftelijk rappelleren en het regelmatig voeren van vertrekgesprekken met eiser.
8. Er zijn geen indicaties dat zicht op uitzetting ontbreekt en niet langer kan worden uitgegaan van de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:275) waarin de Afdeling uitdrukkelijk heeft gemotiveerd dat zicht op uitzetting in het algemeen niet ontbreekt. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat dit in het geval van eiser anders is. Eiser is niet gedocumenteerd en eiser is niet voornemens om zelf inspanningen te verrichten om documenten te verkrijgen. Dat betekent dus dat het verwijderingstraject langer gaat duren omdat de Tunesische autoriteiten meer tijd nodig hebben om na te gaan of eiser een onderdaan van Tunesië is. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder gegevens te laten verschaffen over het zicht op uitzetting van ongedocumenteerde vreemdelingen. Dit zou wellicht anders zijn als eiser wel inspanningen verricht om documenten te verkrijgen en hij hierin niet slaagt en zijn status als ongedocumenteerde vreemdeling een gegeven is waar eiser geen invloed op heeft.
9. De rechtbank stelt in aanvulling op de beoordeling van de beroepsgronden vast dat uit het dossier geen aanwijzingen blijken dat de tenuitvoerlegging van de maatregel inmiddels onevenredig bezwarend is geworden of dat om andere redenen tot opheffing of de oplegging van een lichter middel (had) moeten worden overgegaan.
10. De maatregel heeft in de te toetsen periode rechtmatig voortgeduurd en wordt dus niet opgeheven. Het beroep is ongegrond, het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.B.J. Schreijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 6 mei 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.