In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 oktober 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de asielredenen voor het vertrek van eiser uit Syrië zijn komen te vervallen door de val van het regime van Assad. De rechtbank heeft op 12 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, mr. A.J. de Boer. De minister werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Rossingh.
Eiser verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn zaak, omdat de veiligheidsituatie in Syrië onduidelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanleiding was om de behandeling aan te houden, aangezien de minister een besluit- en vertrekmoratorium voor Syrië had ingesteld voor zes maanden, maar dat eiser onder de uitzondering viel vanwege zijn gevaar voor de openbare orde. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat eiser een ernstig misdrijf had gepleegd en dat hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht was, en dat eiser geen recht had op asiel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de SIS-signalering voor de duur van tien jaar. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 januari 2025.