ECLI:NL:RBDHA:2025:7804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
24/5299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om hogere militaire invaliditeitspensioen na beoordeling van medische situatie en invaliditeitspercentage

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een hoger militair invaliditeitspensioen (MIP) behandeld. Eiser, die van augustus 1986 tot augustus 1990 in dienst was bij Defensie, had in 1988 tijdens een militaire training een rugblessure opgelopen. Ondanks eerdere vaststellingen van een invaliditeitspercentage van 10% voor zijn rugklachten, verzocht hij in 2022 om een herbeoordeling en toekenning van een hoger percentage. Verweerder, de staatssecretaris van Defensie, had het verzoek afgewezen op basis van een verzekeringskundig onderzoek dat concludeerde dat er geen aanleiding was om het percentage te verhogen. Eiser voerde aan dat de gevolgen van zijn dienstblessure niet goed waren ingeschat en dat zijn klachten ernstiger waren dan vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden het invaliditeitspercentage op 15% had vastgesteld, en dat de keuze voor de WPC-schaal nummer 0415 gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om een hoger MIP standhield. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een hoger militair invaliditeitspensioen (MIP).
1.1.
Verweerder heeft dit besluit (het primaire besluit) op 9 augustus 2023 genomen. Met het bestreden besluit van 16 april 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het MIP op een hoger percentage vastgesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser was in de periode van augustus 1986 tot augustus 1990 in dienst van Defensie, eerst als dienstplichtig militair en later bij de Koninklijke Marine. Tijdens een militaire training voor het Korps Mariniers in Curaçao in september 1988 zwaaide hij een zware radio-installatie op zijn rug, waarbij de punt van de radio in zijn rug terecht kwam. Hoewel eiser de betreffende training kon afmaken, ontwikkelde hij in de weken daarna toenemende pijnklachten in zijn onderrug, met een uitstralende pijn naar het rechterbeen. Verdere medische analyse gaf echter geen uitsluitsel over een duidelijke oorzaak voor de klachten. In 1990 werd het dienstverband van eiser bij Defensie beëindigd en belandde hij in de Ziektewet. In 1993 werd bij een analyse in de St. Maartenkliniek slijtage waargenomen in zijn onderrug, waarna twee rugwervels operatief zijn vastgezet (hierna: spondylodese). Op grond van een op 26 juli 1994 verricht militair geneeskundig onderzoek werd bij eiser een dienstverband vastgesteld voor de status na intercorporele spondylodese met L5-S1 wegens discopathie L5-S1 (dienstverbandaandoening A). In 1999 werd ook een dienstverband aanvaard voor de chronische Lumbago (dienstverbandaandoening B). Voor beide dienstverbandaandoeningen werd een totale mate van invaliditeit van 10% vastgesteld waarbij sprake is van een medische eindtoestand. [1]
2.1.
Na een lange revalidatie namen de pijnklachten van eiser in zijn rug af en heeft hij tot 2018 goed kunnen functioneren met beperkingen en pijn. Vanaf dat jaar kwamen de pijnklachten echter weer terug, waarbij eiser ernstige belemmeringen ervaart bij zware belasting, lang staan en ver lopen. Uitgebreide medische analyse bij verschillende medische instanties wees uit dat sprake was van slijtage van de wervels boven het niveau waar de rugwervels zijn vastgezet. Behandeling met infiltraties en therapie gaven enige verlichting, maar de ernstige belemmeringen bleven onveranderd. Ondanks deze behandelingen namen de klachten en belemmeringen vanaf 2022 weer toe. Tegen die achtergrond heeft eiser verweerder op 8 juni 2022 verzocht om toekenning van een hogere MIP.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Naar aanleiding van het verzoek van eiser heeft een nieuw verzekeringskundig onderzoek plaatsgevonden. Op basis van bevindingen van orthopedisch chirurg [naam 1] heeft verzekeringsarts [naam 2] in de geneeskundige rapportage van 19 juli 2023 geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om de eerder vastgestelde totale mate van invaliditeit van 10% voor beide dienstverbandaandoeningen te verhogen. Met het primaire besluit heeft verweerder deze conclusie uit het rapport gevolgd en het verzoek van eiser om toekenning van een hogere MIP afgewezen.
4. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar aangetekend en zich tot orthopedisch chirurg [naam 3] gewend voor een second opinion. Deze heeft eiser op 7 december 2023 onderzocht. Uit de bevindingen van dit onderzoek heeft [naam 3] geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de huidige rugklachten van eiser op zijn minst deels voortkomen uit de in het verleden verrichte spondylodese en dus een relatie hebben met het dienstongeval. Bekend is namelijk dat na een spondylodese omliggende segmenten (versneld) degeneratieve afwijkingen kunnen ontwikkelen.
5. Verweerder heeft vervolgens een second opinion aangevraagd bij bezwaarverzekeringsarts [naam 4] . Deze heeft gesteld dat na bestudering van alle beschikbare gegevens medisch gezien enige ruimte bestaat om voor een deel van de degeneratieve klachten en toename van de lage rugklachten alsnog een extra invaliditeitspercentage toe te kennen van 5% op basis van WPC-nummer 0415 (belangrijke bewegingsbeperking). De reden hiervoor is dat na een spondylodese het buig/draaipunt van de lendenwervelkolom naar boven is verplaatst waardoor mogelijk een extra slijtage door overbelasting van de bovenliggende lendenwervels alsmede facetgewrichten is opgetreden. Het maximale invaliditeitspercentage voor de lage rug problematiek op basis van het WPC-nummer 0415 van 20% is volgens [naam 4] evenwel niet aan de orde omdat eiser zijn rug nog redelijk kan bewegen. Daarbij wordt de lage rugpijn (lumbagoklachten) geacht in het nieuwe invaliditeitspercentage van 15% te zijn verdisconteerd. Met het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het commentaar van [naam 4] het MIP van eiser met terugwerkende kracht vanaf 8 juni 2021 alsnog verhoogd naar een mate van invaliditeit van 15%, waarbij sprake is van een medische eindtoestand.
Wat vinden partijen in beroep?
6. Eiser betoogt dat [naam 4] de gevolgen van het dienstongeval heeft onderschat en daardoor tot een te laag invaliditeitspercentage is gekomen. Hij heeft dit onderbouwd aan de hand van een rapportage van de door hem hangende het beroep ingeschakelde medisch adviseur [naam 5] . [naam 5] heeft geconcludeerd dat in het geval van eiser zowel WPC-schaal nummer 0414 (ankylose van de lendenwervels in gunstige stand) als nummer 0415 van toepassing zijn. Specifiek ten aanzien van WPC-schaal nummer 0414 heeft hij gesteld dat door de ankylose sprake is van een afwijkende beweeglijkheid van de rug, waardoor artrose en slijtage is ontstaan in de rugwervels. Vanwege de ankylose is de weg naar artrose al op een jeugdige leeftijd (25) ingeslagen. Omdat artrose niet de neiging heeft om spontaan te genezen maar juist progressief is, is in het geval van eiser een hoger invaliditeitspercentage van 30% van toepassing.
Specifiek ten aanzien van WPC-schaal nummer 0415 heeft [naam 5] gesteld dat eiser fors wordt beperkt in het staan en zitten, twee basisactiviteiten die een groot onderdeel uitmaken van het dagelijks leven. Ook heeft [naam 5] gewezen op de andere beperkingen van eiser: hij heeft schoonmaakhulp nodig in het huishuiden, hij kan slechts 10 keer achtereen knielen, hij kan niet in de tuin werken en hij wordt beperkt in het autorijden. Dit maakt volgens [naam 5] dat in het geval van eiser een hoger invaliditeitspercentage van 30% van toepassing is.
De totale mate van invaliditeit moet op grond van het voorgaande dan ook worden vastgesteld op 60%.
Eiser verzoekt in het geval van een gegrondverklaring van zijn beroep naast een proceskostenvergoeding ook om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor het inschakelen van medisch adviseur [naam 5] .
7. Verweerder heeft het advies van medisch adviseur [naam 5] voorgelegd aan bezwaarverzekeringsarts [naam 4] . [naam 4] heeft geen aanleiding gezien om zijn eerdere in de bezwaarfase ingenomen standpunt over de mate van invaliditeit te herzien. Een optelsom van twee nummers voor één aandoening, zoals door [naam 5] wordt geadviseerd, is binnen de WPC-systematiek niet mogelijk. [naam 4] heeft in dit geval als meest van toepassing zijnde schaal gekozen voor nummer 0415 omdat nog geen sprake was van een volledig ankylotische lendenwervelkolom (WPC-schaal nummer 0414). Daar is een partieel invaliditeitspercentage van 15% aan gekoppeld omdat nog sprake is van enige beweeglijkheid van de rug en alleen een onbeweeglijke lendenwervelkolom door een totale spondylodese noopt tot toepassing van het maximale invaliditeitspercentage van 20% behorend bij dat WPC-schaal nummer. Daarbij speelt mee dat de vaststelling van de mate van invaliditeit bij toepassing van de WPC-schaal in overwegende mate plaatsvindt op basis van de functionaliteit van de wervelkolom gewrichten en pijnklachten daarin worden geacht te zijn verdisconteerd. Bij toenemende disfunctionaliteit kan eiser verweerder evenwel met een nieuw rekest verzoeken om toekenning van een hogere MIP.
8. In reactie op het advies van [naam 4] erkent eiser dat een optelsom van twee nummers voor één aandoening binnen de WPC-systematiek niet mogelijk is. Eiser betoogt evenwel dat de percentages uit de WPC-schaal minimumpercentages betreffen. Als in zijn geval is gekozen voor WPC schaal nummer 0415, had dus in ieder geval een invaliditeitspercentage van 20% moeten worden toegepast. Op de zitting heeft eiser onder verwijzing van het advies van [naam 5] nog naar voren gebracht dat er ook voldoende aanknopingspunten bestaan voor het toepassen van WCP schaal nummer 0414 en het daarbij behorende minimumpercentage van 20%. Zelf houdt eiser in beide gevallen vast aan het eerder door [naam 5] berekende invaliditeitspercentage van 30%. Andersom geldt ook dat wanneer verweerder een invaliditeitspercentage van 15% toepasselijk vindt, het in dat geval voor de hand had gelegen om te kiezen voor WPC schaal nummer 0416 (matige bewegingsbeperking) omdat deze een minimumpercentage van 10% heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen uitgaan van de conclusies van bezwaarverzekeringsarts [naam 4] en daarmee ten aanzien van de dienstverbandaandoeningen van eiser op goede gronden kunnen komen tot een mate van invaliditeit van 15%. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
9.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit artikel 2, tweede en derde lid, van de per 1 juli 2008 in werking getreden ministeriële regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen volgt dat, indien eerder een medische eindtoestand is aangenomen, het oorspronkelijk vastgestelde invaliditeitspercentage van kracht blijft indien de toepassing van de in artikel 1 genoemde protocollen bij een herkeuring na de datum van inwerkingtreding van deze regeling leidt tot een lager invaliditeitspercentage. In de situatie dat zich eventueel een verslechtering van de medische situatie als gevolg van de dienstverbandaandoening voordoet kan dat leiden tot vaststelling van een hoger invaliditeitspercentage. Daar staat de aangenomen eindtoestand niet aan in de weg.
9.2.
De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak voor de beoordeling van de mate van invaliditeit met dienstverband doorslaggevend is tot welke beperkingen de desbetreffende aandoening leidt in het dagelijks functioneren ten opzichte van de vergelijkbare gezonde persoon. [2] Voor de vaststelling van de mate van invaliditeit is niet enkel de aanwezigheid van klachten of symptomen de maatstaf, maar de weerslag daarvan op het dagelijks leven en functioneren en de mate waarin de kwaliteit van het leven van alledag daardoor in negatieve zin wordt beïnvloed, dit in vergelijking met een geheel valide leeftijdgenoot. [3]
9.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het binnen de WPC-systematiek niet mogelijk is om ten aanzien van dezelfde problematiek meerdere WPC-nummers te gebruiken en bij elkaar op te tellen. [naam 4] heeft op navolgbare wijze toegelicht dat WPC-schaal nummer 0414 onvoldoende bij de dienstverbandaandoeningen van eiser aansluit omdat nog geen sprake is van een volledig ankylotische lendenwervelkolom. Daarom is de keuze gevallen op WPC-schaal nummer 0415, waarin ook de lumbagoklachten van eiser worden geacht te zijn verdisconteerd.
[naam 4] heeft er vervolgens voor gekozen om het bij dit WPC-nummer behorende invaliditeitspercentage in het geval van de dienstverbandaandoeningen van eiser te bepalen op 15%. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter de WPC-schaal slechts geldt als richtlijn en het verweerder dus vrij staat de betrokken nummers ook partieel of en/of vergelijkenderwijs van toepassing te achten. [4]
9.4.
De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat verweerder in dit geval gehouden was om te kiezen voor WPC schaal nummer 0416 omwille van het minimumpercentage van 10%. [naam 4] heeft over zijn keuze voor een lager invaliditeitspercentage toegelicht dat het maximale invaliditeitspercentage van 20% behorend bij dit WPC-nummer in het geval van eiser niet aan de orde is omdat deze alleen wordt toegepast indien sprake is van een onbeweeglijke lendenwervelkolom. Bij eiser is echter nog sprake van enige beweeglijkheid doordat slechts zijn twee onderste rugwervels operatief werden gefixeerd. Dit wordt door eiser ook niet betwist. Deze omstandigheid tezamen met het feit dat de WPC-schaal weinig ernstgradaties kent, maakt dat is gekozen voor een invaliditeitspercentage van 15%. Verder heeft verweerder op de zitting afdoende toegelicht dat over het invaliditeitspercentage van 15% gelet op de beperkingen van eiser geen twijfel bestaat en dat deze ook zou worden gehanteerd indien de keuze was gevallen op een ander WPC schaal nummer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze uitleg voldoende gemotiveerd hoe hij tot het invaliditeitspercentage is gekomen en waarom er geen aanleiding bestaat om, zoals door medisch adviseur [naam 5] wordt betoogd, deze op een hoger percentage vast te stellen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eiser is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zijn verzoek om toekenning van een hogere MIP op goede gronden heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 13, eerste lid, van het Besluit geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen en de War Pensions Committee Scale (de WPC-schaal), die is opgenomen als bijlage bij dat Besluit, en het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) en de Richtlijn medische eindtoestand/duurzame functionele invaliditeit (Stcrt 2012, 3183).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1520.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5544.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2651.