ECLI:NL:RBDHA:2025:7943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.17266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring en rechtsmiddelenverwijzing in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 april 2025, is de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie, aan de orde. De rechtbank behandelt het beroep van de eiser tegen deze maatregel, die is opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 23 april 2025 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord.

De rechtbank overweegt dat de rechtsmiddelenverwijzing in de maatregel van bewaring niet in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn, maar dat dit geen gevolgen heeft gehad voor de eiser. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. Daarnaast wordt ingegaan op de informatieplicht van de verweerder, waarbij eiser aanvoert dat hij niet voldoende is geïnformeerd over de procedures om de maatregel aan te vechten. De rechtbank oordeelt dat de informatie voldoende was en dat eiser op de hoogte was van de mogelijkheden om beroep in te stellen.

Verder wordt de vraag behandeld of verweerder heeft voldaan aan de verplichtingen uit de Dublinverordening en of er met een lichter middel had kunnen worden volstaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was en dat er geen grond is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17266

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 op zitting behandeld. De gemachtigden van eiser en verweerder zijn verschenen. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord door een afstandsverklaring te ondertekenen.

Overwegingen

Is de rechtsmiddelenverwijzing in de maatregel van bewaring in overeenstemming met de Terugkeerrichtlijn?
1. Eiser betoogt allereerst dat de rechtsmiddelenverwijzing in de maatregel van bewaring niet in overeenstemming is met artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn. Daartoe voert eiser aan dat in de maatregel van bewaring onjuist is vermeld dat beroep kan worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop de maatregel van bewaring bekend is gemaakt.
2. Partijen zijn het erover eens dat in de maatregel van bewaring ten onrechte is vermeld dat beroep kan worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop de maatregel van bewaring bekend is gemaakt. Van strijd met het door eiser genoemde artikel van de Terugkeerrichtlijn, waarin is bepaald dat de lidstaten erin voorzien dat spoedige rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring zo spoedig mogelijk na de aanvang ervan plaatsvindt, is hiermee echter geen sprake. Ook is niet gesteld of gebleken dat deze fout van verweerder gevolgen heeft gehad voor eiser, zoals overschrijding van de beroepstermijn. [1] De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht?
3. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Daartoe voert eiser aan dat in de informatiefolder weliswaar wordt gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de maatregel van bewaring, maar dat hij niet is gewezen op de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten. Dit blijkt uit de Google Translate vertaling van de Arabische tekst, die de gemachtigde van eiser heeft uitgevoerd.
4. Uit artikel 5.3 van het Vb volgt inderdaad dat verweerder de plicht heeft om de vreemdeling, schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte te brengen van de in het nationaal recht vastgestelde procedures om het bevel van bewaring aan te vechten. In de Nederlandse vertaling van de aan eiser overlegde informatiefolder [2] , die verweerder na de zitting in het dossier heeft geüpload, staat:

“Beroep bij de rechtbank

U kunt in beroep gaan tegen de maatregel van bewaring. Dit bespreekt u met uw advocaat.
De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze vertaling te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank is aan eiser hiermee dan ook voldoende duidelijk gemaakt dat het mogelijk is om bij de rechtbank beroep tegen de maatregel van bewaring in te stellen, zodat eiser op de hoogte is gebracht van de in het nationaal recht vastgelegde procedures om het bevel van bewaring aan te vechten. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Handelt verweerder in overeenstemming met de Dublinverordening?
5. Eiser voert verder aan dat verweerder heeft nagelaten om te onderzoeken of de asielaanvraag van eiser alleen in eerste aanleg is afgewezen en of eiser nog een rechtsmiddel kon instellen op grond van artikel 39 van de Procedurerichtlijn. Dit levert strijd op met artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening.
6. Uit het rechtbanksysteem blijkt dat eiser op 3 januari 2025 beroep heeft ingesteld tegen het terugkeerbesluit van 31 december 2024, maar dat hij dit beroep op 28 januari 2025 heeft ingetrokken. Het terugkeerbesluit van 31 december 2024 staat hiermee in rechte vast. Dat verweerder in strijd zou hebben gehandeld met artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening, volgt de rechtbank dan ook niet. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel?
7. Eiser betoogt tot slot dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Daartoe voert eiser het volgende aan. Uit artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn volgt dat verweerder bij de totstandkoming [3] en tenuitvoerlegging [4] van een terugkeerbesluit rekening moet houden met het belang van het kind. Uit artikel 8, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de inbewaringstelling wordt toegepast ter uitvoering van een terugkeerbesluit, waardoor de Terugkeerrichtlijn van toepassing is. In dit verband heeft verweerder nagelaten om in de maatregel van bewaring de dochter van eiser kenbaar mee te nemen in de belangenafweging. Volgens eiser leidt dit tot een motiveringsgebrek, wat moet resulteren in de onrechtmatigheid van de maatregel.
8. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Hierbij wordt in eerste instantie verwezen naar de niet-betwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Uit de uitspraak van 23 januari 2020 [5] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat verweerder niet verplicht is om het hebben van familieleden kenbaar in de maatregel van bewaring te betrekken, als de vreemdeling niet expliciet heeft aangegeven hoe de inbewaringstelling hem zal belemmeren in het contact met zijn familie. Uit het verslag van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat aan eiser is gevraagd of hij voor zijn kind (en vrouw) zorgt, maar dat hij aangeeft nergens aan mee te werken. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat eiser niet heeft willen aangeven hoe de inbewaringstelling hem belemmert in het contact met zijn dochter, zodat verweerder niet was gehouden om eisers dochter, die in Parijs zou wonen, kenbaar te betrekken in de maatregel van bewaring. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [6]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4270.
2.Voor de gemachtigde zichtbaar als stuk 42 in het dossier.
3.Onder verwijzing naar HvJEU 11 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:197.
4.Onder verwijzing naar HvJEU 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
5.ABRvS 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:224.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.