In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 april 2025, is de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie, aan de orde. De rechtbank behandelt het beroep van de eiser tegen deze maatregel, die is opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 23 april 2025 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord.
De rechtbank overweegt dat de rechtsmiddelenverwijzing in de maatregel van bewaring niet in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn, maar dat dit geen gevolgen heeft gehad voor de eiser. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. Daarnaast wordt ingegaan op de informatieplicht van de verweerder, waarbij eiser aanvoert dat hij niet voldoende is geïnformeerd over de procedures om de maatregel aan te vechten. De rechtbank oordeelt dat de informatie voldoende was en dat eiser op de hoogte was van de mogelijkheden om beroep in te stellen.
Verder wordt de vraag behandeld of verweerder heeft voldaan aan de verplichtingen uit de Dublinverordening en of er met een lichter middel had kunnen worden volstaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was en dat er geen grond is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.