ECLI:NL:RBDHA:2025:7993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid terugkeerbesluit en gronden van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.J. Toonders, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 25 april 2025 een maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 mei 2025 in Breda, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig is, omdat deze is gebaseerd op een ongeldig terugkeerbesluit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het terugkeerbesluit van 8 februari 2023 aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd, omdat eiser niet heeft aangetoond dat terugkeer naar Algerije in strijd is met het non-refoulementbeginsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, ondanks het ontbreken van identiteitsdocumenten van eiser. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19330

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2005.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Rechtsgeldigheid terugkeerbesluit
3. Eiser voert aan dat de maatregel onrechtmatig is, omdat daaraan een ongeldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt. Eiser verwijst hiervoor naar het arrest Ararat [4] en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 14 april 2025. [5] Volgens eiser had verweerder een aanvullend terugkeerbesluit moeten nemen waarin aan het beginsel van non-refoulement zou zijn getoetst. Nu dit niet is gebeurd en het besluit van 8 februari 2023 niet ten grondslag kan worden gelegd aan de maatregel van bewaring, is deze maatregel onrechtmatig en dient deze te worden opgeheven.
4. Niet in geschil is dat aan eiser bij besluit van 8 februari 2023 een terugkeerbesluit naar Algerije is opgelegd waar eiser tot op heden niet aan heeft voldaan. Voor zover eiser heeft willen betogen dat verweerder in lijn met het arrest Ararat een actuele beoordeling had moeten verrichten of de uitvoering van het terugkeerbesluit leidt tot schending van het non-refoulementbeginsel, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Ondanks het absolute karakter van het beginsel van non-refoulement mag van eiser verlangd worden dat hij onderbouwd aanvoert welke gewijzigde omstandigheden zich na de vaststelling van het eerdere terugkeerbesluit hebben voorgedaan die relevant zijn voor de beoordeling van het refoulementrisico. Eiser heeft echter gesteld noch onderbouwd dat terugkeer naar zijn land van herkomst in strijd is met het refoulementverbod. Sterker nog, eiser heeft de door hem ingediende asielaanvraag van 15 april 2025, op 24 april 2025 alweer ingetrokken. Bovendien heeft eiser ook geen algemene (landen)informatie overgelegd die wijst op een dergelijke situatie. Van nieuwe omstandigheden en of informatie die maken dat terugkeer van eiser naar Algerije leidt tot schending van het refoulementbeginsel is de rechtbank ambtshalve ook niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het terugkeerbesluit van 8 februari 2023 dan ook aan de huidige maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd.
Gronden van de maatregel van bewaring
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. [7] Eiser was bij zijn eerste binnenkomst in Nederland niet in het bezit van een reis- of identiteitsdocument, noch van een geldig visum. De zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Uit het dossier blijkt verder dat eiser op 5 december 2022 en op 2 februari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Dit wordt niet betwist door eiser. De feitelijke juistheid van de zware grond 3b staat daarmee vast. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. .
Is er zicht op uitzetting naar Algerije?
6. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije binnen een redelijke termijn, omdat hij geen identiteitsdocumenten heeft en daarmee zijn identiteit en nationaliteit niet op voorhand kan worden vastgesteld. De stelling van eiser is dat Algerije dan geen laissez-passer (lp) afgeeft, of dat dit heel lang duurt.
7. Over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft op 29 april 2025 een lp-aanvraag ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Deze is dus nog maar recent in behandeling. Dat er nog geen reactie van de Algerijnse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent niet, gelet op het zicht op uitzetting naar Algerije dat in zijn algemeenheid bestaat, dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Met een lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd (soms meerdere maanden) gemoeid, zeker als een vreemdeling, zoals in het geval van eiser, geen enkel document over zijn identiteit en nationaliteit overlegt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Uit de informatie van verweerder blijkt overigens dat in 2024 125 lp’s zijn afgegeven, waarvan 60 lp’s aan ongedocumenteerde Algerijnse vreemdelingen. [8] Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende blijkt dat nog altijd sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije, in het algemeen, als ook van ongedocumenteerde personen, zoals eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij ook ambtshalve toetsend geen grond ziet voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
3.artikel 5.1b, eerste, vierde lid, van het Vb
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
8.In dit verband verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 10 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1699.