In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 24 juli 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, maar eiser heeft de minister op 25 oktober 2024 in gebreke gesteld, omdat er na het verstrijken van de termijn nog steeds geen besluit was genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
De rechtbank heeft de minister een termijn van zes weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Tevens is vastgesteld dat de termijn van 21 maanden voor de behandeling van de asielaanvraag is overschreden. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 7 mei 2025.