ECLI:NL:RBDHA:2025:8102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
NL24.34490 en NL24.34491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en vaststelling van verblijfsrecht in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 april 2025, worden de beroepen van twee eisers beoordeeld die asiel hebben aangevraagd. Eisers, een Syrische man en een staatloze Palestijnse vrouw, hebben op 31 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen op 7 augustus 2024 ingewilligd, maar met een verkeerde ingangsdatum van het verblijfsrecht. Eisers zijn van mening dat de ingangsdatum 18 januari 2022 moet zijn, de datum waarop zij voor het eerst asiel hebben aangevraagd in Nederland. De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2025 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond over de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen slaagt, en dat de ingangsdatum inderdaad op 18 januari 2022 moet worden vastgesteld. Echter, de beroepsgrond over de staatloosheid van eiseres slaagt niet, omdat de asielprocedure niet bedoeld is voor het vaststellen van staatloosheid. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze de ingangsdatum vaststellen op 31 oktober 2022 en stelt zelf de ingangsdatum vast op 18 januari 2022. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.34490 en NL24.34491

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser en

[eiseres], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers.
1.1.
Eisers hebben op 31 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met de bestreden besluiten van 7 augustus 2024 deze aanvragen in de verlengde procedure ingewilligd.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen L. Murad.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1987 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 2001 en stelt staatloos Palestijnse te zijn.
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvragen ingewilligd en eisers een vergunning voor bepaalde tijd met ingang van 31 oktober 2022 verleend.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten en vinden – kort gezegd – het volgende. Ten eerste heeft verweerder in beide besluiten een verkeerde ingangsdatum van het verblijfsrecht geregistreerd. De ingangsdatum moet 18 januari 2022 zijn, omdat eisers op die datum voor het eerst asiel hebben aangevraagd in Nederland. Daarnaast staat in het besluit van eiseres ten onrechte vermeld dat haar nationaliteit onbekend is. Zij heeft met de door haar overgelegde documenten namelijk wel degelijk aannemelijk gemaakt dat zij een staatloos Palestijnse is. Verweerder had daarom volgens eiseres in het bestreden besluit moeten vaststellen dat zij staatloos is, in plaats van haar nationaliteit te registreren als ‘onbekend.’
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eisers aan de hand van hun beroepsgronden. De rechtbank geeft eisers voor een deel gelijk, namelijk voor zover het de ingangsdatum betreft. Op het punt van de vaststelling van de staatloosheid krijgen zij geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
Heeft verweerder de juiste ingangsdatum van het verblijfsrecht geregistreerd?
5. De beroepsgrond over de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen slaagt. De datum waarop iemand oorspronkelijk asiel heeft aangevraagd in Nederland is namelijk leidend voor het bepalen van de ingangsdatum van het verblijfsrecht. [2] In het geval van eisers is dat 18 januari 2022. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder bevestigd het met eisers eens te zijn dat de ingangsdatum van beide vergunningen 18 januari 2022 moet zijn. Verweerder heeft de rechtbank verzocht op dit punt zelf in de zaak te voorzien. Dit zal de rechtbank doen.
Had verweerder moeten vaststellen dat eiseres staatloos is?
6. De beroepsgrond over de staatloosheid van eiseres slaagt niet. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres belangrijk is dat haar nationaliteit op de voor haar juiste wijze staat vermeld. Verweerder wijst er echter terecht op dat de asielprocedure niet is bedoeld voor het vaststellen van eventuele staatloosheid. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [3] Daarin staat ook dat, zolang dit niet noodzakelijk is voor zijn beslissing, verweerder niet verplicht is om in het kader van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel vast te stellen of een vreemdeling staatloos is. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat haar staatloosheid wel onderdeel uitmaakt van deze procedure, omdat de hoogste bestuursrechter nadrukkelijk ruimte laat voor situaties waarin het wel noodzakelijk is voor verweerder om vast te stellen of een vreemdeling staatloos is. [4] Van zo’n situatie is hier volgens haar sprake, omdat verweerder in haar geval aanleiding heeft gezien om te beoordelen of zij staatloos is en in het bestreden besluit nadrukkelijk een passage heeft opgenomen over haar nationaliteit. Verweerder heeft daarvoor ook informatie opgevraagd bij de autoriteiten van Zweden over de asielaanvraag die zij daar heeft gedaan. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres vreemd overkomt dat verweerder enerzijds zegt dat het er in deze procedure niet toe doet of zij staatloos is, maar anderzijds in het bestreden besluit ook zegt dat zij niet gelooft dat eiseres staatloos is. Deze omstandigheden maken echter niet dat verweerder vast moest stellen of eiseres staatloos is. Verweerder heeft ter zitting duidelijk gemaakt dat de passage over de staatloosheid van eiseres voor hem niet noodzakelijk was om tot zijn beslissing te komen. Dat verweerder in het bestreden besluit onverplicht een uitdrukkelijk standpunt heeft ingenomen over de gestelde staatloosheid van eiseres maakt ook niet dat de asielprocedure de weg is om vast te stellen of eiseres staatloos is. [5] In de door eiseres op zitting ingeroepen Werkinstructie 2020/19 vindt de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Dit alles betekent dat de asielprocedure niet de weg is om te procederen over de vaststelling van de staatloosheid. Daarvoor staat eiseres een andere procedure ter beschikking, namelijk via de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid die op 1 oktober 2023 in werking is getreden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, gelet op wat hiervoor is overwogen over de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten, voor zover deze de ingangsdatum vaststellen op 31 oktober 2022. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting en gezien het verzoek van verweerder, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien [6] door de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen vast te stellen op 18 januari 2022. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de besluiten.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroep vast op € 1.814,- (rekening houdend met de samenhang tussen de zaken: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 7 augustus 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 31 oktober 2022;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen vast op 18 januari 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de besluiten van 7 augustus 2024, voor zover die zijn vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als verweerder.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:881).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 7 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3385), 28 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4384) en 23 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5316).
4.Eiseres verwijst hierbij naar punt 2.2 van de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3385).
5.Zie punt 5.3 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 juli 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:23098). Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling op 23 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5316), waarbij de Afdeling de overwegingen 5.2 tot en met 5.4 van de rechtbank overneemt.
6.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.