Overwegingen
De rechtbank vindt een zitting niet nodig en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser gegrond?
3. De minister dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een beschikking te geven.3 Indien de minister onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt de zesmaandentermijn aan op het moment waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.5
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Eiser heeft op 16 december 2021 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 15 februari 2022 heeft de minister Italië verzocht om eiser over te nemen.6 De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 16 april 2022. De minister heeft eiser daarom bij beschikking van 18 augustus 2022 schriftelijk laten weten zijn aanvraag niet in behandeling te nemen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser vervolgens niet tijdig aan Italië is overgedragen en dat de minister per 17 oktober 2022 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De minister had dus uiterlijk op 17 april 2023 op de aanvraag moeten beslissen.7
6. Eiser heeft op 4 maart 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 maart 20248 volgt echter dat de minister niet van eiser mocht verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indiende. De minister had, als gevolg van het verstrijken van de overdrachtstermijn, alsnog definitief op de aanvraag van 16 december 2021 moeten beslissen.
7. Eiser heeft de minister op 12 februari 2025 in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is daarom gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
8. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.9
9. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser inmiddels is gehoord op zijn asielmotieven. De rechtbank stelt verder vast dat de termijn van 21 maanden10 waarbinnen de minister de asielaanvraag van eiser moet hebben behandeld, is overschreden. De rechtbank overweegt dat de 21-maandentermijn ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere beslistermijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.11 De omstandigheid dat de 21-maandentermijn is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
10. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de 21-maandentermijn is overschreden, legt de rechtbank een kortere nadere beslistermijn op dan de ABRvS met het 8+8-wekenmodel heeft ontwikkeld in haar uitspraak van 8 juli 202012.
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
6 Artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
7 Artikel 42, eerste lid, van de Vw.
9 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
10 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
11. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet naleven daarvan een dwangsom.13 In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet)14 was bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 202215 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend was. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
12. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.16 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
13. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen zes weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
13 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
14 De Tijdelijke wet was van kracht van 11 juli 2021 tot 15 april 2025 en is op deze zaak nog van toepassing.
16 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.