ECLI:NL:RBDHA:2025:8397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.14087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 14 februari 2025, werd eerder getoetst in een uitspraak van 3 maart 2025. De minister van Asiel en Migratie heeft op 26 maart 2025 de maatregel opgeheven. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. De rechtbank beperkt zich in deze beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, waarbij de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring voor de opheffing centraal staat.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 25 februari 2025 rechtmatig was. Eiser had op 14 februari 2025 een asielaanvraag ingediend, die op 16 maart 2025 niet ontvankelijk werd verklaard. Eiser betoogt dat de minister de grondslag van de maatregel na de afwijzing van zijn asielaanvraag uiterlijk op 25 maart 2025 had moeten wijzigen. De rechtbank stelt vast dat de minister pas op 26 maart 2025 de grondslag heeft gewijzigd, maar oordeelt dat de minister gedurende de beroepstermijn niet verplicht was om de grondslag te wijzigen. De rechtbank concludeert dat de minister op 26 maart 2025 aan zijn verplichtingen heeft voldaan door de grondslag te wijzigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14087

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 14 februari 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 3 maart 2025. [1]
De minister heeft op 26 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Als dat zo is, dan kan de rechtbank namelijk op grond van artikel 106 van de Vw 2000 aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
1.1.
Uit de uitspraak van 3 maart 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 25 februari 2025) rechtmatig is.
Is de maatregel van bewaring te laat omgezet?
2. Eiser heeft op 14 februari 2025 een asielaanvraag ingediend, die op 16 maart 2025 niet ontvankelijk is verklaard. [2] Eiser voert aan dat de minister de grondslag van de maatregel van bewaring na de afwijzing van zijn asielaanvraag uiterlijk op 25 maart 2025 had moeten wijzigen. Aangezien dit pas op 26 maart 2025 is gebeurd, betoogt eiser dat hij op een onjuiste grondslag in bewaring heeft gezeten.
2.1.
De rechtbank dient vast te stellen wanneer de minister gehouden was de grondslag van de maatregel van bewaring te wijzigen. In het arrest Gnandi [3] en de beschikking C., J. en S. [4] heeft het Hof van Justitie onder meer geoordeeld dat de Terugkeerrichtlijn de mogelijkheid biedt om gelijktijdig met de afwijzing van een asielaanvraag een terugkeerbesluit op te leggen. Voorwaarde daarbij is wel dat de betrokken lidstaat waarborgt dat het rechtsmiddel tegen het besluit waarbij dat verzoek is afgewezen ten volle doeltreffend is. [5] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hieruit afgeleid dat een vreemdeling, nadat de asielaanvraag ongegrond is verklaard, gedurende de rechtsmiddelentermijn procedureel rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. [6] In deze periode mag de maatregel van bewaring worden voortgezet op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000. De rechtbank stelt vast dat eiser in elk geval rechtmatig verblijf had tot het moment dat de beroepstermijn ongebruikt was verstreken. [7] Gelet hierop was de minister gedurende de beroepstermijn niet gehouden om de grondslag van de maatregel van bewaring te wijzigen en was het rechtmatig om de maatregel te verlengen op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser in beginsel tot en met zondag 23 maart 2025 de tijd had om beroep in te stellen. [8] Uit artikel 1 van de Algemene Termijnenwet volgt echter dat een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dat betekent dat eiser tot en met maandag 24 maart 2025 de tijd had om beroep in te stellen. De rechtbank concludeert dat de minister vanaf 24 maart 2025 dan ook gehouden was om de grondslag van de maatregel van bewaring te wijzigen. Volgens vaste rechtspraak dient de minister een maatregel van bewaring binnen 48 uur om te zetten naar een andere grondslag, wanneer deze niet meer op een juiste wettelijke grondslag berust. [9] Door de grondslag op 26 maart 2025 te wijzigen heeft de minister daaraan voldaan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [10]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 3 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3742.
2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
3.Arrest van 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:465.
4.Beschikking van 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544.
6.15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442.
7.Op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
8.Dat volgt uit artikel 69, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
9.Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:504.
10.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.