ECLI:NL:RBDHA:2025:8404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Sri Lankaanse nationaliteit met betrekking tot politieke overtuiging en goede procesorde

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiser, een Sri Lankaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 30 juli 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend, die door de minister op 30 december 2024 als kennelijk ongegrond is verklaard. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die stelt dat hij in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat vanwege zijn politieke overtuiging en activiteiten in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Sri Lanka. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin niet is beslist op het verzoek om heroverweging, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel in stand. De rechtbank concludeert dat de minister de proceskosten van eiser moet vergoeden, tot een bedrag van € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Sri Lankaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.
1.1.
Eiser heeft op 30 juli 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag in eerste instantie met het besluit van 28 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek toegewezen in afwachting van beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie [1] en de rechtbank heeft het beroep van eiser aangehouden. De minister heeft het besluit van 28 februari 2022 op 13 maart 2024 ingetrokken. Eiser heeft zijn beroep tegen dat besluit vervolgens ingetrokken. Met het bestreden besluit van 30 december 2024 heeft de minister opnieuw op de asielaanvraag beslist en deze kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.398, op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt gedeeltelijk vernietigd. Omdat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand laat, verandert deze vernietiging de uitkomst voor eiser niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat onvoldoende is gebleken dat eiser bij terugkeer naar Sri Lanka risico loopt op vervolging. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser heeft eerder asielaanvragen gedaan, die allemaal zijn afgewezen. De eerste asielaanvraag van eiser is van 19 december 2010 en is met het besluit van 1 juli 2011 afgewezen als ongegrond. De tweede asielaanvraag van eiser is van 5 december 2012 en is met het besluit van 24 januari 2013 afgewezen als ongegrond. De derde asielaanvraag is van 14 mei 2014 en afgewezen als ongegrond met het besluit van 16 mei 2014. De vierde asielaanvraag is van 4 mei 2018 en niet-ontvankelijk verklaard met het besluit van 8 mei 2018. De vijfde asielaanvraag is van 7 december 2018 en deze is met het besluit van 20 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Deze besluiten staan alle in rechte vast.
4.1.
Op 30 juli 2021 heeft eiser zijn huidige asielaanvraag ingediend. Hij heeft de minister met die aanvraag ook verzocht het besluit van 24 januari 2013 te heroverwegen. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft in 2006 in Sri Lanka vier dagen in detentie verbleven, omdat de Sri Lankaanse autoriteiten zijn vader zochten vanwege zijn banden met de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). Daarna zijn de vader en de opa van eiser vanwege hun banden met de LTTE vermoord. Verder heeft eiser toegelicht dat hij nog steeds voor de Sri Lankaanse autoriteiten vreest vanwege zijn politieke overtuiging, die inhoudt dat hij streeft naar een onafhankelijke staat voor de Tamils (Tamil Eelam). In dat verband bezoekt hij jaarlijks trouw de Heldendag, waarbij het Tamil Forum betrokken is. Dit is een organisatie die bij zogenoemde ‘gazette’ van 25 februari 2021 door de Sri Lankaanse autoriteiten is verboden. Hij heeft daarnaast gewezen op een uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 27 mei 2021 en een geluidsopname van 4 mei 2018 bij de Sri Lankaanse ambassade, die hij al bij een eerdere asielaanvraag heeft overgelegd. Eiser stelt door zijn politieke activiteiten risico te lopen bij terugkeer naar Sri Lanka, omdat hij hierdoor in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten is komen te staan. Dat wordt nog eens versterkt door zijn eerdere detentie in 2006 en de banden van zijn familie met de LTTE.
4.2.
De minister heeft de asielaanvraag van eiser met het besluit van 30 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] Hoewel de minister de politieke overtuiging van eiser en de activiteiten die hij in dit kader in Nederland onderneemt geloofwaardig acht, heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat of zal komen te staan. Eiser is volgens de minister daarom geen verdragsvluchteling en loopt bij terugkeer naar Sri Lanka ook geen reëel risico op ernstige schade.
Strijd met de goede procesorde
5. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser één werkdag voor de zitting, op 4 april 2025 om 10:33 uur, nog aanvullende beroepsgronden (van zes pagina’s) en aanvullende stukken (van in totaal 24 pagina’s) heeft ingediend. Hoewel de rechtbank aan partijen heeft meegedeeld dat zij uiterlijk één werkdag voor de zitting nog nieuwe stukken kunnen indienen, wordt die mogelijkheid begrensd door de goede procesorde. In dit geval acht de rechtbank het indienen van nieuwe stukken door de gemachtigde van eiser op 4 april 2025 in strijd met de goede procesorde. In de eerste plaats is de minister door het late indienen van deze stukken benadeeld, omdat haar gemachtigde de stukken pas op de ochtend van de zitting heeft gezien en slechts vluchtig heeft kunnen doorlezen. Zij kon over de aanvullende stukken daarom geen standpunt innemen. Daarnaast valt niet in te zien waarom de gemachtigde van eiser deze stukken niet eerder heeft kunnen indienen. Het enkele feit dat zij druk was, is daarvoor geen verschoonbare reden. Verder is ook niet van belang dat zij stukken en beroepsgronden van soortgelijke aard in andere zaken van deze zittingsplaats heeft ingediend, omdat zij er niet van uit mag gaan dat de rechtbank of de minister ambtshalve bekend is met stukken die zij in andere (soortgelijke) procedures inbrengt. De rechtbank laat de door de gemachtigde van eiser ingediende stukken van 4 april 2025 daarom buiten beschouwing en beoordeelt daarom alleen de beroepsgronden die op 12 januari 2025 zijn ingediend.
Mocht de minister stellen dat eiser niet in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat of komt te staan?
6. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat of bij terugkeer komt te staan.
Staat eiser al in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten?
7. Eiser stelt dat hij al door zijn activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat. Eiser heeft zijn politieke overtuiging in Nederland openlijk geuit op activiteiten die de aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten hebben getrokken, en de Sri Lankaanse autoriteiten hebben een verhoogde aandacht voor personen die prominent actief zijn voor verboden Tamilorganisaties of die zich openlijk hebben uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam. [3] Anders dan de minister stelt, beperkt de aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten zich (dus) niet tot prominente aanhangers van Tamil Eelam, maar strekt zich die aandacht uit tot iedereen die door de autoriteiten wordt geassocieerd met separatistische opvattingen.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij al door zijn activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat. Uit de door partijen aangehaalde algemene landeninformatie volgt dat de Sri Lankaanse autoriteiten volgens sommige bronnen vooral een verhoogde aandacht zouden hebben voor personen die prominent actief waren voor verboden Tamilorganisaties of die zich openlijk hadden uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam. [4] Voor de stelling dat de Sri Lankaanse autoriteiten (ook) een verhoogde aandacht voor niet-prominente aanhangers van Tamil Eelam hebben – zoals eiser heeft aangevoerd – bestaat dus geen grondslag in de algemene landeninformatie. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij op dit moment deelneemt (onder meer als spreker) aan demonstraties tijdens de Heldendagen, gesprekken voert met zijn Tamilvrienden en af en toe video’s op Facebook plaatst, [5] maar dat hij geen lid is van het Nederlandse Tamil Community Centre. [6] De minister stelt daarom terecht dat deze activiteiten zodanig marginaal zijn dat daaruit niet valt af te leiden dat eiser hierdoor met verboden Tamilorganisaties wordt geassocieerd en in de (verhoogde) negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat. Voor zover eiser heeft gesteld dat van zijn politieke activiteiten foto’s en video’s zijn gemaakt en hij door middel van gezichtsherkenningstechnologie van de Sri Lankaanse autoriteiten in hun belangstelling is komen te staan, strookt die stelling niet met de algemene landeninformatie. Daaruit volgt immers expliciet dat geen aanwijzingen bestaan dat de Sri Lankaanse autoriteiten gezichtsherkenningstechnologie gebruiken om terugkerende Tamils te herkennen die in het buitenland voor Tamil Eelam actief zijn geweest. [7]
Komt eiser bij aankomst op de luchthaven in de negatieve belangstelling te staan?
8. Eiser stelt verder dat hij bij aankomst op de luchthaven – nog los van zijn politieke opvattingen – in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten komt te staan. Voor de terugkeer zal gebruik moeten worden gemaakt van een tijdelijk reisdocument dat moet worden aangevraagd bij het Department of Immigration and Emigration in Colombo en tegelijkertijd zal worden gezonden aan de luchthavenautoriteiten, de senior immigratieofficier en de State Intelligence Service. Omdat eiser gebruikmaakt van dit tijdelijk reisdocument, zal hij in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten komen te staan en worden onderworpen aan een ondervraging met als doel om personen te identificeren die een bedreiging vormen voor de Sri Lankaanse staat, onder meer vanwege hun betrokkenheid bij verboden organisaties of vanwege separatistische uitingen. Deze ondervraging kan leiden tot detentie, omdat eiser kan worden verweten eerder gebruik te hebben gemaakt van een paspoort met een vals visum. [8] Dit is in eerdere procedures (ook) al naar voren gebracht, maar dat moet nu opnieuw worden beoordeeld. Afgezien nog van het feit dat deze eerdere procedures zijn afgedaan op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en deze afdoeningswijze in strijd is met het arrest LH, [9] is er nieuwe landeninformatie die de vrees van eiser in een ander daglicht plaatst. Uit deze landeninformatie blijkt immers dat er een verhoogde aandacht is voor terugkeerders die gebruikmaken van een vervangend reisdocument én zich openlijk hebben uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam [10] en dat op de luchthaven gebruik wordt gemaakt van een gezichtsherkenningssysteem. [11]
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiser bij aankomst op de luchthaven in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten komt te staan. Eiser heeft in zijn tweede asielprocedure aangevoerd dat hij in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten komt te staan, omdat hij Sri Lanka met een paspoort met een vals Duits visum heeft verlaten. De minister heeft dat asielmotief toen inhoudelijk beoordeeld. [12] In latere asielprocedures, waaronder in ieder geval de vierde asielprocedure, heeft eiser dat asielmotief nader onderbouwd met een individueel ambtsbericht van 24 oktober 2013. De minister heeft dat asielmotief toen afgedaan met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. [13] Afgezien nog van de vraag of uit het arrest LH kan worden afgeleid dat de minister gehouden is om alle stukken waarop zij eerder artikel 4:6 van de Awb heeft toegepast opnieuw inhoudelijk te beoordelen, leidt de rechtbank uit het op dit moment voorliggende bestreden besluit af dat de minister het individueel ambtsbericht van 24 oktober 2013 inhoudelijk in haar beoordeling heeft betrokken. Zij heeft zich immers in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat dit individueel ambtsbericht tien jaar oud is en niet anders maakt wat al in rechte vaststaat. [14] Eiser heeft dat standpunt als zodanig niet betwist. Verder heeft de minister onder verwijzing naar het thematisch ambtsbericht het standpunt ingenomen dat het gebruikmaken van een vervangend reisdocument weliswaar kan leiden tot ondervragingen op de luchthaven, maar dat ondervraagden de luchthaven meestal na enkele uren mogen verlaten, [15] zodat dit in het geval van eiser en zijn politieke activiteiten onvoldoende is om te leiden tot een vrees voor vervolging. Eiser heeft ook dat standpunt van de minister niet inhoudelijk betwist, zodat de rechtbank geen reden ziet om aan het standpunt te twijfelen.
Komt eiser door zijn politieke overtuiging (verder) in de negatieve belangstelling te staan?
9. Eiser stelt tot slot dat hij door zijn politieke overtuiging bij terugkeer (verder) in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten komt te staan. Het oproepen tot vervolging vanwege de genocide en het publiekelijk opkomen voor een Tamil Eelam zijn essentiële onderdelen van de politieke overtuiging van eiser, en van eiser mag niet worden verwacht dat hij afstand doet van die politieke overtuiging. [16] Het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting vormt het middelpunt van de beoordeling van het asielrelaas van eiser en juist de uitoefening van die vrijheid kan in Sri Lanka leiden tot strafrechtelijke vervolging. De minister stelt in het bestreden besluit dat in Sri Lanka in toenemende mate ruimte is voor een discussie over Tamilherdenkingen en de roep om berechting vanuit de Tamilgemeenschap, en dat daarom ruimte bestaat voor herdenkingen en demonstraties, maar gaat er daarmee aan voorbij dat separatistische sentimenten (zoals het streven naar een Tamil Eelam) niet worden getolereerd door de Sri Lankaanse autoriteiten en dat dit kan leiden tot strafrechtelijke vervolging. [17] Gelet op het feit dat eiser – anders dan de minister stelt – niet alleen herdenkingen bijwoont, maar ook oproept tot strafvervolging en openlijk pleit voor een Tamil Eelam, staat dit lot ook eiser te wachten bij terugkeer naar Sri Lanka.
9.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser bij terugkeer naar Sri Lanka door zijn politieke overtuiging niet in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten zal komen te staan. De minister wijst er, onder verwijzing naar algemene landeninformatie, terecht op dat in Sri Lanka in toenemende mate ruimte ontstaat voor discussies over Tamilherdenkingen en de roep om berechting vanuit de Tamilgemeenschap, en dat er ook ruimte ontstaat voor demonstraties. Het enkel verlangen naar of het uitspreken van de wens om een Tamil Eelam leidt niet onmiddellijk tot vervolging: bronnen beschrijven slechts dat de autoriteiten een verhoogde aandacht hebben voor personen die prominent actief zijn voor verboden Tamilorganisaties of die zich openlijk hebben uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam. [18] Eiser heeft verklaard dat hij zijn politieke overtuiging bij terugkeer naar Sri Lanka op dezelfde manier zou willen uiten als hij nu in Nederland doet. [19] De rechtbank heeft hiervoor, onder 7.1, echter al overwogen dat de minister terecht heeft gesteld dat de politieke activiteiten van eiser in Nederland niet als ‘prominent’ zijn aan te merken. Het valt daarom niet in te zien waarom eiser door het uiten van zijn politieke overtuiging in Sri Lanka zou hebben te vrezen voor vervolging. Voor zover eiser nog heeft gesteld dat het dragen van de Tijgervlag onderdeel is van zijn politieke overtuiging en het tonen van deze vlag tijdens demonstraties in Sri Lanka nog (wel) steeds verboden is, volgt uit algemene landeninformatie dat het tonen van de Tijgervlag in sommige gevallen leidt tot arrestatie en/of kortdurende detentie. [20] Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat het (enkele) tonen van de Tijgervlag leidt tot een vervolging in de zin van artikel 1(A), tweede lid, van het Vluchtelingenverdrag.
Conclusie over deze beroepsgrond
10. De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat of bij terugkeer zal komen te staan.
Mocht de minister de aanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond?
11. Eiser betoogt dat de minister de aanvraag niet mocht afwijzen als kennelijk ongegrond. Dat kan volgens eiser alleen als er redelijkerwijs geen twijfel bestaat over de ongegrondheid van de aanvraag. In dit geval is er een complexe procedure geweest en zijn er meerdere gehoren geweest. Bovendien heeft de minister andere, soortgelijke, zaken van eisers gemachtigde niet afgedaan als kennelijk ongegrond, maar op een andere manier. Tot slot betekent de afdoening als kennelijk ongegrond dat het indienen van beroep geen schorsende werking heeft, eiser niet langer recht heeft op opvangvoorzieningen en slechts een beperkte tijd krijgt om zijn zaak zorgvuldig aan de rechtbank voor te leggen.
11.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister kan een asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond als het gaat om een opvolgende asielaanvraag die niet met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d of e, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk is verklaard. [21] Het is dus niet, zoals eiser stelt, vereist of bepalend dat er redelijkerwijs geen twijfel bestaat over de uitkomst van de zaak. In het geval van eiser is sprake van een opvolgende aanvraag die de minister niet als niet-ontvankelijk heeft afgedaan, zodat de minister de asielaanvraag van eiser mocht afwijzen als kennelijk ongegrond. De gevolgen die een afwijzing in het algemeen heeft voor de opvangvoorzieningen van eiser en de gevolgen die een afdoening als kennelijk ongegrond heeft voor de beroepsprocedure zijn door de wetgever voorzien. [22] De rechtbank ziet daarom niet in waarom de minister bij het bepalen van de afdoeningswijze rekening moet houden met de gevolgen van die afdoeningswijze voor opvangvoorzieningen of een beroepsprocedure. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd dat de minister andere, soortgelijke, zaken op een andere manier afdoet.
Heeft de minister het verzoek om heroverweging op juiste wijze behandeld?
12. Eiser betoogt dat de minister het verzoek om heroverweging ten onrechte niet heeft beoordeeld. Een verzoek om heroverweging is – zo blijkt ook uit het IB 2025/6 – iets anders dan een opvolgende asielaanvraag, waardoor het bestreden besluit een dubbel dictum had moeten hebben. De minister heeft dit niet onderkend.
12.1.
Dit betoog slaagt. Een verzoek om heroverweging is iets anders dan een opvolgende aanvraag. Met een verzoek om heroverweging stelt de vreemdeling immers dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht moet worden ingewilligd, [23] terwijl de vreemdeling met een opvolgende asielaanvraag stelt dat hij vanwege nieuwe feiten en bevindingen nu (wel) in aanmerking komt voor een asielstatus. Doet de vreemdeling tegelijkertijd een opvolgende asielaanvraag en een verzoek om heroverweging, dan moet de minister daar gelijktijdig op beslissen. [24] Partijen zijn het erover eens dat de minister in het bestreden besluit niet op het verzoek om heroverweging heeft beslist. Het bestreden besluit is in zoverre gebrekkig en de rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank zal hierna, onder 13, beoordelen wat het gevolg van dit gebrek zal zijn.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond, omdat de minister niet op het verzoek om heroverweging heeft beslist. Dat betekent dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen voor zover daarin niet is beslist op het verzoek om heroverweging. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten, [25] omdat de minister op de zitting alsnog heeft gemotiveerd waarom het verzoek om heroverweging wordt afgewezen. De minister heeft op zitting immers gesteld dat het nog altijd niet aannemelijk is dat eiser in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat en de rechtbank kan dat standpunt, gelet op wat zij hierboven onder 7 tot en met 9.1 heeft overwogen, volgen. Dat betekent dat eiser uiteindelijk geen gelijk krijgt en de afwijzingen van zijn asielaanvraag en zijn verzoek om heroverweging in stand blijven.
13.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (2 punten van elk € 907). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin niet is beslist op het verzoek van eiser om heroverweging;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) (vzr.) 14 april 2022, zaaknummer NL22.3354 (niet gepubliceerd).
2.De minister heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Eiser wijst op het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka juni 2024, p. 70.
4.Zie het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka juni 2024, p. 70.
5.Zie het verslag van het aanvullend gehoor van 8 oktober 2024, p. 4 en 8.
6.Zie het verslag van het aanvullend gehoor van 8 oktober 2024, p. 3-4.
7.Zie het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka juni 2024, p. 66.
8.Eiser wijst in dit verband op een individueel ambtsbericht van 24 oktober 2013.
9.HvJEU 10 juni 2021, C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478 (
10.Eiser wijst op het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka juni 2024.
11.Eiser wijst op het artikel ‘Facial Recognition System at BIA to nab criminals’ uit de Sri Lankaanse
12.Zie het voornemen van 13 december 2012, p. 7 en het besluit van 24 januari 2013, p. 3.
13.Zie het voornemen van 4 mei 2018, p. 4 en het besluit van 8 mei 2018, p. 2.
14.Zie het bestreden besluit van 30 december 2024, p. 3-4.
15.Zie het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka juni 2024, p. 66 en 70.
16.Eiser wijst op HvJEU 21 september 2023, C-151/22, ECLI:EU:C:2023:688 (
17.Eiser wijst ter onderbouwing op het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka juni 2024.
18.De minister wijst op het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka juni 2024, p. 66 en 70.
19.Zie het aanvullend gehoor van 8 oktober 2024, p. 10.
20.Zie het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka juni 2024, p. 57.
21.Dat staat in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
22.Vergelijk bijvoorbeeld artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 83, derde lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000
23.Vergelijk ABRvS 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1430, r.o. 4.3.
24.ABRvS 9 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:37, r.o. 2.2.
25.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb maakt dat mogelijk.