ECLI:NL:RBDHA:2025:8410
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij hun referent, Sabah Abo. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eisers hebben hun aanvraag op 4 augustus 2023 ingediend, en de verweerder had uiterlijk op 2 februari 2024 een besluit moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, is het beroep tijdig ingesteld op 19 maart 2024 en is het kennelijk gegrond.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, omdat het gaat om aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan eisers gezamenlijk € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 453,50, en tot vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 12 mei 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt.