ECLI:NL:RBDHA:2025:852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.48352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. van der Lee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en niet in behandeling nemen door de minister van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 27 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 6 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar de gemachtigde van eiser zich had afgemeld en eiser zelf niet verscheen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Zwitserland, dat is aanvaard.

Eiser stelt dat er een evident verschil is in het beschermingsbeleid voor Eritreeërs tussen Nederland en Zwitserland, wat zou leiden tot een reëel risico op refoulement. De rechtbank oordeelt echter dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet heeft aangetoond dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Zwitserland als onevenredig hard zouden kwalificeren. De rechtbank wijst het beroep af en stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , [nummer] , eiser

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de minister van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening [1] , op 6 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomenieraan
.De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld voor de zitting. Eiser zelf is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
Kan een verschil in beschermingsbeleid worden aangemerkt als een structurele tekortkoming in de asielprocedure?
4. Eiser stelt dat sprake is van een evident verschil in beschermingsbeleid van Eritreeërs tussen Nederland en Zwitserland. Dit verschil leidt ertoe dat aan eiser in Nederland een verblijfsvergunning wordt verleend op basis van het toepasselijke landenbeleid, terwijl, zo blijkt uit de overlegde ‘Wegweisungsverfugung’, zijn aanvraag in Zwitserland is afgewezen. Deze conclusie maakt dat de tekortkomingen in de asielprocedure in Zwitserland zo structureel en/of fundamenteel zijn dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat eiser als hij wordt overgedragen naar Zwitserland een reëel risico zal lopen op refoulement omdat hij door Zwitserland zal worden uitgezet naar een land waar hem een onmenselijke of vernederende behandeling wacht. [3]
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Zwitserland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het op de weg van eiser ligt om dit vermoeden te weerleggen. Eiser is daarin niet geslaagd. Zwitserland is bovendien gehouden aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn en heeft met het claimakkoord gegarandeerd het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te zullen nemen. Indien eiser van mening is dat Zwitserland zich niet aan deze verplichtingen houdt, dan kan eiser zijn klachten daarover indien bij de autoriteiten van Zwitserland. Niet is gebleken dat die mogelijkheid voor hem niet bestaat.
4.2
Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in een uitspraak van
3 juni 2024 geoordeeld dat ten aanzien van Zwitserland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] Dit is bevestigd door de Afdeling in haar uitspraak van 12 juli 2024. [5] In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding daar nu anders over te oordelen. De rechtbank licht dit hieronder toe.
4.2.1.
Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van een verschil in beschermingsbeleid tussen Zwitserland en Nederland en dat dat verschil van een dermate aard is dat sprake zou zijn van structurele en fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure
.In haar arrest van 30 november 2023 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat binnen de Dublinprocedure geen ruimte bestaat:
‘om te toetsen of het beschermingsbeleid van een aangezochte lidstaat ten aanzien van bepaalde groepen of landen van herkomst in algemene zin een refoulementsrisico oplevert, afgemeten naar het beschermingsbeleid dat in Nederland geldt.’ [6] Het gestelde materiële verschil in het beschermingsbeleid van Nederland en Zwitserland mag dus niet worden betrokken in de beoordeling door de rechtbank
.
4.2.2.
Het Hof heeft in datzelfde arrest ook geoordeeld ook dat beoordeling van een gesteld risico op indirect refoulement evenmin kan plaatsvinden binnen de kaders van de Dublinprocedure. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt het uitgangspunt dat de betreffende lidstaat het verbod op non-refoulement naleeft en dat deze lidstaat de mogelijkheid biedt een risico op overtreding van dit verbod te laten toetsen door een onafhankelijke rechter. Het is dan ook aan eiser om zijn vrees voor refoulement door de uitzetting naar Eritrea door Zwitserland aan te kaarten bij de Zwitserse rechter of aannemelijk te maken dat dit niet mogelijk is, omdat in die lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, in de zin van het arrest Jawo. [7]
4.2.3.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Zwitserland sprake is van een situatie waardoor ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers daar systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de EU [8] , waardoor er niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming kunnen indienen, waarop ook een beslissing is genomen. De minister mag voor Zwitserland dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de minister gehouden om de behandeling van het verzoek onverplicht aan zich te trekken?
5 Eiser voert aan dat overdracht aan Zwitserland in het geval van eiser zou getuigen van een onevenredige hardheid en de minister daarom toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Hij stelt dat hij, indien hij zou worden overgedragen aan Zwitserland, een risico op indirect refoulement zou lopen omdat terugname door Zwitserland tevens zou inhouden uitzetting naar Eritrea.
5.1
De minister stelt zich op het standpunt dat hij geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. Eiser heeft geen individuele omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen niet nakomt of dat hij in Zwitserland een reëel risico zou lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest EU.
5.2
Het beroep op artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening slaagt niet. Uit artikel 17, eerste lid volgt dat de minister kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de criteria in de Dublinverordening niet verplicht. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is uitgewerkt wanneer de minister hier gebruik van maakt. Dit is onder meer het geval indien ‘
bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt’ [9]
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet de vereiste bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat terugname door Zwitserland zou getuigen van een onevenredige hardheid in de zin van deze bepaling.
Hetgeen door eiser is aangevoerd is al meegewogen bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en is daarom niet is aan te merken als een bijzondere en individuele omstandigheid waardoor een overdracht leidt tot een onevenredige hardheid. [10]
Herhaling zienswijze
6. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat wat zij eerder in haar zienswijze heeft aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Nu verweerder in het besluit op de zienswijze heeft gereageerd en eiseres met de enkele verwijzing niet heeft toegelicht waarom die reactie van verweerder tekortschiet, slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier
.

Informatie over hoger beroep

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunt u de behandeling van uw hoger beroep niet afwachten, omdat uw zaak spoed heeft, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.48353.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Een behandeling die is aan te merken als een schending van artikel 3 EVRM of 4 Handvest EU.
4.Rb. Den Haag, zp Arnhem 3 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8659.
5.ABRvS 12 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2858.
6.ABRvS 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359, r.o. 6 en verder. Hierin legt de Afdeling uit hoe zij het arrest van het Hof leest.
7.ABRvS 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359, r.o. 6.2.
8.Artikel 3, tweede lid Dublinverordening.
9.Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Vergelijk ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.