ECLI:NL:RBDHA:2025:8575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL24.44585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2025, wordt het beroep van eiser, een Chinese nationaliteit houder met een verblijfsvergunning in Spanje, tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister het terugkeerbesluit en inreisverbod terecht heeft opgelegd, omdat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden voor het invoeren van hennep. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat de minister de raadgevingsprocedure te laat heeft gestart en dat hij schade heeft geleden door de uitzetting naar China. De rechtbank oordeelt dat de minister de raadgevingsprocedure tijdig heeft opgestart en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen schadevergoeding en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44585

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 6 november 2024 om aan eiser een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod en besluit tot signalering voor de duur van tien jaren op te leggen.
2. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder bericht niet verschenen.
4. De rechtbank heeft het onderzoek op 24 januari 2025 heropend en de minister om een schriftelijke toelichting verzocht. De minister heeft een schriftelijke toelichting gegeven. Eiser heeft daarop schriftelijk gereageerd.
5. De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 16 april 2025 opnieuw op zitting behandeld. Daaraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.
6. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Voorgeschiedenis

7. Eiser heeft de Chinese nationaliteit. Eiser heeft een verblijfsvergunning in Spanje, die geldig is tot en met 5 mei 2025. Eiser is op 23 februari 2024 Nederland ingereisd. Eiser is op 24 februari 2024 door de politie aangehouden.
8. De meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem [1] , heeft eiser bij vonnis van 28 mei 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden voor overtreding van de Opiumwet, namelijk het invoeren en vervoeren van (ongeveer) 252 kilogram hennep.
9. In het bestreden besluit van 6 november 2024 heeft de minister een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod en signalering voor de duur van tien jaren opgelegd, omdat het persoonlijk gedrag van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verder heeft de minister laten weten een raadplegingsprocedure op te starten bij de Spaanse autoriteiten. Als eiser het verblijfsrecht in Spanje behoudt, dan zal de minister het inreisverbod ambtshalve opheffen. Het verblijfsrecht in Spanje staat het besluit tot signalering volgens de minister niet in de weg. Het besluit tot signalering heeft alleen nationale werking zolang eiser een verblijfsrecht heeft in Spanje.
10. De minister heeft de rechtbank op 10 april 2025 laten weten dat eiser op 15 januari 2025 is uitgezet en dat het inreisverbod bij besluit van 7 april 2025 is opgeheven, omdat de Spaanse autoriteiten hebben laten weten dat eiser een verblijfsrecht heeft in Spanje.
11. Eiser heeft de rechtbank desgevraagd laten weten dat hij het beroep handhaaft, omdat hij door het handelen van de minister schade heeft geleden.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister om een terugkeerbesluit, inreisverbod en SIS-signalering op te leggen. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen van dit oordeel zijn.
14. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in het beroepschrift het standpunt van de minister, dat eisers persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, niet heeft bestreden. Partijen zijn het er in zoverre over eens dat de minister daarom het terugkeerbesluit en het inreisverbod terecht heeft opgelegd. Tussen partijen is in geschil of de minister tijdig de raadgevingsprocedure bij de Spaanse autoriteiten heeft gestart.
De raadgevingsprocedure
15. Eiser voert aan dat de minister de raadgevingsprocedure te laat heeft gestart. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 december 2022 [2] en een arrest van het Hof van Justitie van de EU (het Hof) van 13 februari 2017 [3] . De minister had volgens eiser al vanaf het vonnis van de rechtbank Gelderland een raadgevingsprocedure kunnen starten en had dit in ieder geval zo spoedig mogelijk moeten doen. Volgens eiser volgt uit de korte termijnen, die Verordening (EU) 2018/1860 vermeldt, dat de termijn van negen maanden, die de minister hanteert, onredelijk lang is. Verder stelt eiser dat de minister hem op grond van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn [4] had moeten opdragen terug te keren naar Spanje. Eiser heeft door het terugkeerbesluit en het trage handelen van de minister schade geleden, doordat hij is uitgezet naar China. Eiser heeft extra kosten gemaakt voor verblijf in China en een vliegticket naar Spanje.
16. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de raadgevingsprocedure tijdig heeft opgestart. Eisers dossier is op 11 november 2024 opgestuurd naar de afdeling die de stukken doorzendt aan Sirene. Vervolgens is het verzoek op 13 november 2024 aan de Spaanse autoriteiten gezonden. De Spaanse autoriteiten hebben op 4 en 12 december 2024 om nadere informatie verzocht. Vervolgens hebben de Spaanse autoriteiten op 13 februari 2025 laten weten dat de signalering niet mag worden ingevoerd, omdat eiser een verblijfsrecht heeft in Spanje. Volgens de minister is dit in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1860 en Verordening (EU) 2018/1861. Uit deze verordeningen blijkt volgens de minister dat eerst een terugkeerbesluit en besluit tot het opleggen van een inreisverbod moet worden genomen. Vervolgens moet, voorafgaand aan het invoeren van de signalering, de raadgevingsprocedure worden gestart. Volgens de minister zijn de Afdelingsuitspraak en het arrest van het Hof, waarnaar eiser verwijst en waaruit volgens de minister blijkt dat op grond van de SIS II-verordening [5] de overlegprocedure uiterlijk met het besluit tot het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod moet worden opgestart, niet meer van toepassing.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
17. De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
18. De minister is verplicht om een terugkeerbesluit en een inreisverbod op te leggen als om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijk vertrek van een vreemdeling is vereist. [6] Gelet op overweging 14 was de minister dus verplicht om aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod op te leggen.
18.1.
Op 7 maart 2023 zijn de verordeningen (EU) 2018/1860 en (EU) 2018/1861 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van verordening (EU) 2018/1861 is de SIS II- verordening ingetrokken en is de SUO [7] gewijzigd.
18.2.
In artikel 10 van verordening (EU) 2018/1860 staat, voor zover hier van belang, dat, wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn een terugkeerbesluit heeft genomen en overweegt een signalering in te voeren ten aanzien van een onderdaan van een derde land die houder is van een door een andere lidstaat verleende geldige verblijfsvergunning, de betrokken lidstaten elkaar raadplegen door aanvullende informatie uit te wisselen. De lidstaat die het terugkeerbesluit heeft genomen, stelt de verlenende lidstaat van het besluit in kennis.
18.3.
In artikel 28 van verordening (EU) 2018/1861 staat, voor zover hier van belang, dat, wanneer een lidstaat op grond van gevaar voor de openbare orde een beslissing tot weigering van toegang en verblijf heeft genomen en overweegt een signalering met het oog op weigering van toegang en verblijf in te voeren ten aanzien van een onderdaan van een derde land, die houder is van een door een andere lidstaat verleende geldige verblijfsvergunning, de betrokken lidstaten elkaar raadplegen door aanvullende informatie uit te wisselen. De lidstaat die het besluit heeft genomen, stelt de verlenende lidstaat van het besluit in kennis.
18.4.
In paragraaf A2/12.10.2.2 van de Vc [8] is bepaald dat de raadplegingsprocedure dient te worden opgestart voorafgaand aan het invoeren van een signalering inzake terugkeer in SIS, als de vreemdeling verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat.
18.5.
Informatiebericht 2023/26 vermeldt het volgende:

Raadpleging door Nederland
Als de verblijfgevende lidstaat niet binnen de reactietermijn reageert, wordt het zware inreisverbod niet meteen opgeheven
(…)
In Vo (EU) 2018/1860 en Vo (EU) 2018/1861 is niet vastgelegd wat gedaan moet worden met het inreisverbod als de verblijfgevende lidstaat niet reageert op de raadplegingsprocedure. Het niet opheffen van het zware inreisverbod gedurende een redelijke termijn is dus niet in strijd met deze verordeningen.
De redelijke termijn voor het ambtshalve opheffen van een zwaar inreisverbod is negen maanden. Deze termijn van negen maanden start op het moment dat de IND de raadplegingsprocedure start. Dit is alleen van toepassing voor de raadplegingsprocedure gestart door de IND omdat er een zwaar inreisverbod is opgelegd aan een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat.(…)
Gekozen is voor een termijn van negen maanden vanwege het onderzoek dat een intrekkingsprocedure met zich meebrengt en gedaan moet worden door de verblijfgevende lidstaat.”
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister de raadgevingsprocedure tijdig heeft gestart. De minister heeft de raadplegingsprocedure vijf dagen na het opleggen van het terugkeerbesluit en het uitvaardigen van het inreisverbod opgestart en heeft dit gedaan voordat een signalering werd ingevoerd. Daarmee is de raadplegingsprocedure opgestart conform de genoemde verordeningen en zodra het terugkeerbesluit en inreisverbod waren opgelegd.
20. Verder volgt IB 2023/26 dat de redelijke termijn voor het ambtshalve opheffen van een zwaar inreisverbod negen maanden is. De minister heeft het aan eiser opgelegde inreisverbod inmiddels conform deze werkwijze opgeheven naar aanleiding van de reactie van de Spaanse autoriteiten. De minister heeft ook geen signalering ingevoerd in het SIS. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de termijn van negen maanden niet redelijk is, dan wel dat de beschreven werkwijze in strijd zou zijn met verordening (EU) 2018/1860 en verordening (EU) 2018/1861.
21. De rechtbank volgt niet eisers stelling dat de minister hem had moeten opdragen terug te keren naar Spanje. De rechtbank wijst daartoe op de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022. Daarin heeft de Afdeling overwogen dat uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest van het Hof van 18 januari 2018 de verplichting volgt om een terugkeerbesluit te nemen en een inreisverbod uit te vaardigen in gevallen waarin om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek is vereist. De Afdeling heeft in de uitspraak verder het volgende overwogen: “De handelwijze dat de staatssecretaris de vreemdeling laat vertrekken naar de lidstaat waar hij verblijfsrecht heeft, gaat in tegen het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn dat vereist dat vreemdelingen naar een derde land worden uitgezet als zij een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid vormen. Zolang de vreemdeling zijn verblijfsrecht in de andere lidstaat behoudt, houdt hij volgens het Hof wel het recht om na verwijdering naar het derde land weer naar die andere lidstaat toe te gaan (arrest E, punten 50 en 55).” Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister daarom terecht een terugkeerbesluit genomen en eiser opgedragen naar China terug te keren.
22. Gelet op het voorgaande is het terugkeerbesluit en inreisverbod naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd en heeft de minister de raadgevingsprocedure tijdig gestart conform de eerdergenoemde verordeningen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen. De gestelde schade als gevolg van de uitzetting naar China ligt in het onderhavige beroep niet voor, nu het beroep zich niet richt tegen de feitelijke uitzetting naar China.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond
.Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en openbaar gemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.ECLI:EU:C:2017:963.
4.Richtlijn 2008/115/EG.
5.Verordening (EU) 1987/2006.
6.Zie artikel 6, eerste en tweede lid, en artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn en het arrest van het Hof van Justitie van 16 januari 2018, E, ECLI:EU:C:2018:8 punt 48 (het arrest E) en de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3581.
7.Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.