ECLI:NL:RBDHA:2025:8640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/09/674851 / FA RK 24-7747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal bijstand en begrip schenking in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de Gemeente Den Haag tot verhaal van bijstandsuitkeringen op [belanghebbende]. De Gemeente stelt dat [belanghebbende] een schenking heeft ontvangen van de erfgenamen van een perceel grond, dat zij voor een te lage prijs heeft gekocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende] op 23 november 2023 een perceel grond heeft gekocht voor € 145.000,-, terwijl de taxatiewaarde in 2025 op € 337.257,50 is vastgesteld. De rechtbank heeft de stelling van de Gemeente verworpen, omdat er geen bewijs is dat de erfgenamen de intentie hadden om [belanghebbende] te bevoordelen. De rechtbank concludeert dat de verkoopprijs marktconform was en dat er geen sprake is van een schenking. De Gemeente is in de proceskosten veroordeeld, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. De rechtbank heeft de proceskosten begroot op € 320,- aan griffierecht en € 5.428,- aan advocaatkosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-7747
Zaaknummer: C/09/674851
Datum beschikking: 2 mei 2025

Verhaal bijstand

Beschikking op het op 16 oktober 2024 ingekomen verzoek van:

de Gemeente den haag,

de gemeente.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

[belanghebbende] ,,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.I. van Vlijmen te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, ingekomen op 26 november 2024;
  • de brief van 10 december 2024 van de gemeente, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 18 februari 2025 van de zijde van [belanghebbende] ;
  • de brief van 18 februari 2025 van de gemeente, met bijlage;
  • het e-mailbericht van 20 februari 2025 van de zijde van [belanghebbende] ;
  • de brief van 25 februari 2025 van de gemeente;
  • het F9-formulier van 25 maart 2025 van de zijde van [belanghebbende] , met brief en bijlagen.
Op 4 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • [naam 1] namens de gemeente;
  • [naam 2] namens de gemeente;
  • de vrouw met haar partner en bijgestaan door mr. A.N. Jansen als waarnemend advocaat.
Van de zijde van [belanghebbende] zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • [belanghebbende] heeft op 23 november 2023 een perceel grond met daarop staande gebouwen gelegen aan de [straatnaam] bekend onder [perceel] , Suriname (hierna: het perceel) voor een bedrag van € 145.000,- gekocht en geleverd gekregen van de erfgenamen in de nalatenschap van de familie van haar moeder.
  • De gemeente heeft met ingang van 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2024 bijstand verleend aan een aantal van de erfgenamen in de nalatenschap.
  • De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 20 juni 2012 de verdeling van die nalatenschap gelast waartoe een notaris is benoemd om de verdeling uit te voeren. Voor de verkoop van het perceel heeft de notaris een makelaar ingeschakeld.
  • Een taxatierapport van 16 april 2013 ten aanzien van het perceel vermeldt een taxatiewaarde van € 457.230,-.
  • In het proces-verbaal van de comparitie gehouden in deze rechtbank op 2 december 2019 zijn de erfgenamen onder meer overeengekomen:
“(…)
1. Tot op heden is het onroerend goed te Suriname aan de [straatnaam] bekend onder [perceel] , nog steeds niet verkocht. Partijen zijn het er over eens dat voormeld onroerend goed thans zo spoedig mogelijk dient te worden verkocht aan de hoogst biedende. Derhalve zal in afwijking van het vonnis van 12 juni 2012 van deze rechtbank notaris [naam 3] vanaf heden de vrije hand krijgen om in samenspraak met de Surinaamse notaris (en zo nodig een door haar ingeschakelde makelaar) tot verkoop van het onroerend goed te komen.
2. Partijen hopen nog altijd op een opbrengst van € 350.000. Partijen verzoeken derhalve de notaris om na te gaan, in de komende drie maanden, of een dergelijke opbrengst realiseerbaar is, een en ander in samenspraak met de Surinaamse notaris. Bij de verkoopopbrengst mag worden gehandeld conform de Surinaamse gang van zaken. Indien na drie maanden blijkt dat een opbrengst van € 350.000 niet haalbaar is, mogen de voormelde professionele partijen zonder instemming van partijen de vraagprijs naar hun eigen inzicht verlagen tot een realistisch niveau teneinde een spoedige verkoop te realiseren. Uitgangspunt blijft vanzelfsprekend dat het onroerend goed zal worden verkocht aan de hoogste bieder. Partijen zijn ieder voor zich gerechtigd desgewenst mee te bieden.
(…)
4. Partijen gaan ermee akkoord dat het onroerend goed te koop wordt gezet in de huidige staat, wetende dat er momenteel al dan niet illegale huurders in het pand verblijven. Daarbij is van belang dat er reeds een ontruimingsvonnis voor handen is dat zo nodig aan de potentiële koper kan worden getoond, maar dat geen betrekking heeft op de achter het pand gelegen krotwoningen. Het wordt aan de notaris overgelaten te beslissen of zij zelf eerst tot ontruiming overgaat alvorens te verkopen, of het onroerend goed in de huidige staat verkoopt.
(…)”
  • Een mail van de makelaar aan de notaris van 10 augustus 2022 vermeldt: “
  • Een mail van de makelaar van 24 mei 2023 vermeldt; “
  • Een mail van de makelaar van 15 juni 2023 meldt: “
  • Een mail van de notaris aan de makelaar vermeldt: “
  • Een mail van de makelaar aan de notaris van 19 juni 2023 vermeldt: “(..)
  • Bij brief van 14 augustus 2024 aan [belanghebbende] heeft de gemeente de verkoop door de erfgenamen onder de taxatiewaarde als een schenking aangemerkt en [belanghebbende] verzocht een bedrag van € 231.786,96, te weten het totaal van de aan de erfgenamen verstrekte bijstandsuitkeringen, binnen één maand in één keer te betalen.
  • De gemeente heeft het perceel op 11 februari 2025 opnieuw laten taxeren. De taxatiewaarde is vastgesteld op € 337.257,50.

Verzoek en verweer

De gemeente verzoekt, onder verwijzing naar de artikelen 62f aanhef en onder a juncto 62g juncto 62h Participatiewet, te bepalen dat:
- de begunstigde (de vrouw), een bedrag van € 231.728,51 schuldig is aan de gemeente Den Haag;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De gemeente stelt zich op het standpunt dat de erfgenamen een schenking aan [belanghebbende] hebben gedaan door het perceel aan haar te verkopen voor een veel te lage koopprijs. Het perceel vertegenwoordigt een waarde van op zijn minst € 337.257,50. De gemeente baseert zich daarbij in eerste instantie op het taxatierapport van 16 april 2013 en op het taxatierapport van 6 februari 2025, waaruit een beduidend hogere waarde volgt dan de koopsom waarvoor [belanghebbende] het perceel heeft verworven. Dat [belanghebbende] een te lage koopprijs heeft voldaan volgt ook uit het feit dat zij het perceel op 7 november 2024 te koop heeft aangeboden voor € 440.000,-, wat blijkt uit een advertentie op facebook. Dat is aanzienlijk meer dan de koopprijs van € 145.000,-.
[belanghebbende] voert verweer. Zij is van mening dat er geen sprake is van een schenking omdat de erfgenamen geen bedoeling hebben gehad haar koste van hen te verrijken. [belanghebbende] verwijst naar artikel 7:175 van het Burgerlijk Wetboek en vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 20 maart 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BF1043). Gelet op de verstoorde verhouding binnen de familie gunnen de bijstandsgerechtigde erfgenamen [belanghebbende] niets, laat staan dat zij een schenking hebben willen doen. Het perceel is voor een marktconforme prijs aan haar verkocht. [belanghebbende] verwijst hiervoor naar de correspondentie tussen de makelaar en de notaris. Het perceel dat de gemeente in februari 2025 heeft laten taxeren is niet vergelijkbaar met het perceel dat [belanghebbende] in 2023 heeft gekocht. Na de koop van het perceel heeft [belanghebbende] veel geïnvesteerd in het perceel. Zij heeft de nog op het perceel aanwezige krakers (op één na tegen wie een uitzettingsprocedure loopt) uitgekocht en de grond bouwrijp laten maken.
[belanghebbende] heeft een zelfstandig verzocht de gemeente in de daadwerkelijke proceskosten te veroordelen. Deze zijn begroot op € 15.101,16 aan gemaakte advocaat- en notariskosten. Zij baseert haar verzoek op de stelling dat sprake is van misbruik van procesrecht. De gemeente is een procedure gestart zonder gedegen feitenonderzoek te doen door bijvoorbeeld de notaris of de makelaar te horen en baseert zich op onjuiste inlichtingen en taxatierapporten. [belanghebbende] heeft veel spanning en stress ervaren door de handelwijze van de gemeente.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Het internationale karakter van de zaak – waarbij het betreffende perceel van onderwerp zich in Suriname bevindt – vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak op grond van artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht heeft, nu de gemeente Den Haag is gezeteld in Nederland.
De grondslag van het verzoek van de gemeente is gelegen in de mogelijkheid van verhaal op derden als genoemd in artikel 62f Participatiewet (Pw). Nu dit Nederlandse wetgeving betreft, die uitsluitend een bevoegdheid geeft aan het Nederlandse openbaar bestuur, zal de rechtbank dit verzoek beoordelen met toepassing van Nederlands recht.
Verhaal bijstand
Wettelijk kader
Uit artikel 62f aanhef en onder a Pw blijkt dat kosten van bijstand door het college kunnen worden verhaald op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien.
Uit artikel 62g lid 1 van de Participatiewet volgt dat het besluit tot verhaal op grond van deze paragraaf, anders dan met toepassing van artikel 62b, door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht wordt medegedeeld. Uit lid 2 van dit artikel volgt dat indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, kan het college overgaan tot verhaal in rechte.
Uit artikel 62h lid 1 van de Participatiewet volgt dat verzoeken met betrekking tot verhaal in rechte op grond van deze paragraaf worden ingediend bij de rechtbank.
Inhoudelijke beoordeling
Ter beantwoording aan de rechtbank ligt de vraag voor of de erfgenamen een schenking hebben gedaan aan [belanghebbende] door het perceel voor een veel te lage prijs aan haar te verkopen. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een schenking en legt dit uit als volgt.
Aan het begrip schenking van artikel 62f aanhef en onder a Participatiewet moet een materiële betekenis worden toegekend, dat wil zeggen dat volgens deze wet met het begrip schenking wordt bedoeld: iedere bevoordeling uit vrijgevigheid waardoor de eigen vermogenspositie van de schenker vermindert (Kamerstukken II 1991/92, 22 545, 3, p. 178).
Van vermindering van de vermogenspositie van de erfgenamen is niet gebleken.
Anders dan de gemeente betoogt kan uit het verschil tussen de gerealiseerde verkoopopbrengst in 2023 van het perceel en de in 2013 getaxeerde waarde van het perceel niet worden afgeleid dat sprake is van een schenking. De rechtbank stelt vast dat de verkoop van het perceel plaats heeft gevonden in het kader van een door de rechtbank in 2012 gelaste verdeling van de nalatenschap die door de notaris is uitgevoerd. De verdeling van die nalatenschap verliep uiterst moeizaam zoals blijkt uit het proces-verbaal van comparitie van 2 december 2019. Om dit vlot te trekken is er tussen de erfgenamen uiteindelijk de afspraak gemaakt dat het perceel zo spoedig mogelijk moest worden verkocht aan de hoogst biedende en dat de notaris de vrije hand kreeg om tot verkoop van het perceel te komen. Het streven was een opbrengst van € 350.000,- en als die opbrengst na drie maanden niet haalbaar leek, mocht de vraagprijs worden verlaagd tot een realistische niveau om een spoedige verkoop te realiseren.
Uit de hiervoor vermelde mailwisseling tussen de makelaar en de notaris volgt dat er over de jaren enkele gegadigden zijn geweest die allen biedingen hebben uitgebracht die ver onder de streefopbrengst en de in 2013 getaxeerde waarde bleven. Volgens de makelaar lag dit aan de beperkte breedte van het perceel, de aanwezigheid van illegale bewoners en de ontruimingskosten. Gelet op de lange duur dat het perceel te koop heeft gestaan, de geringe belangstelling en lage biedingen viel ook niet te verwachten dat er een hogere opbrengst gerealiseerd kon worden dan wat [belanghebbende] ervoor bood. Het perceel is dan ook verkocht voor een waarde die op dat moment marktconform was.
De omstandigheid dat [belanghebbende] het perceel ruimt een jaar later voor een veel hogere prijs te koop heeft aangeboden en in 2025 het perceel veel hoger is getaxeerd doet niet af aan de omstandigheid dat in 2023 er geen koper bereid was het perceel tegen die prijs over te nemen.
Tot slot betrekt de rechtbank hierin dat de verkoop van het perceel plaats vond onder leiding van de notaris in het kader van een door de rechtbank gelaste verdeling van de nalatenschap zodat van bevoordeling van [belanghebbende] ten laste van het vermogen van de erfgenamen weinig aannemelijk is.
Het verzoek van de gemeente om te bepalen dat de vrouw een bedrag schuldig is aan de gemeente wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
Voor toewijzing van de werkelijke proceskosten is geen plaats. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door de gemeente is niet gebleken. Daarvan kan sprake zijn als het indienen van een verzoek gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven, omdat de gemeente het verzoek baseert op feiten en omstandigheid waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrippen dan wel behoorde te begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
De rechtbank begroot de door de gemeente aan [belanghebbende] te betalen proceskosten met betrekking tot deze procedure op € 320,- aan het door haar verschuldigd griffierecht en op € 5.428,- aan advocaatkosten (op basis van het liquidatietarief civiel, uitgaande van twee punten vermenigvuldigd met tarief VI van € 2.714,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de gemeente af;
veroordeelt de gemeente in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [belanghebbende] begroot op € 320,- aan griffierecht en € 5.428,- in het kader van advocaatkosten;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 2 mei 2025.