ECLI:NL:RBDHA:2025:888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.40974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Guinese vreemdeling op basis van identiteit, nationaliteit en herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Guinee, diende op 3 mei 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 16 oktober 2024 werd afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak op 16 december 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is. Eiser betoogt dat hij niet in staat was om gehoord te worden vanwege zijn psychische toestand, maar de rechtbank concludeert dat de medische adviezen van Medifirst zorgvuldig zijn en dat eiser op het moment van het nader gehoor in staat was om zijn verhaal te doen. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht was om het resultaat van een aanvullend medisch onderzoek af te wachten voordat hij een beslissing nam.

Daarnaast wordt de nationaliteit van eiser besproken. Eiser heeft verklaard Guinese nationaliteit te bezitten, maar stelt dat hij ook Liberiaanse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende aanknopingspunten had om aan te nemen dat eiser Guinese nationaliteit heeft en dat de problemen die hij in Liberia heeft ondervonden niet als asielmotief kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een asielvergunning op grond van de gestelde omstandigheden. De uitspraak wordt gedaan door rechter A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier N. El-Amrani.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 3 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 oktober 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Wel verleent de minister eiser uitstel van vertrek voor maximaal zes maanden om medische redenen zoals bedoeld als artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in Guinee geboren en opgegroeid. Vervolgens is hij met zijn moeder naar Liberia verhuisd. Eiser is vertrokken vanuit Liberia omdat hij het daar niet goed had. Hij leefde op straat nadat de man van zijn moeder hem het huis had uitgezet. Ook ging hij niet naar school en heeft geen enkel contact meer met familieleden. In Guinee ondervond eiser ook problemen. Zo was de woning slecht en had hij geen kleren of spullen.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister het volgende relevante element:
1. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst.
De minister acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Omdat eiser eerst heeft verklaard de Guinese nationaliteit te bezitten en niet heeft onderbouwd de Liberiaanse nationaliteit te bezitten, wordt de Guinese nationaliteit aangehouden. Eiser heeft verklaard in Guinee geen problemen te hebben ondervonden en dat de problemen zich in Liberia voordeden. Aangezien wordt uitgegaan van de Guinese nationaliteit worden de problemen die eiser in Liberia heeft ondervonden niet aangemerkt als asielmotief. Uit de verklaringen van eiser volgt verder dat hij geen gegronde vrees voor vervolging heeft. Dat hij afkomstig is uit Guinee is daarvoor onvoldoende. De minister heeft daarom de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met de medische omstandigheden van eiser?
4. Eiser betoogt dat het besluit onzorgvuldig is genomen. Eiser was namelijk niet in staat om een gehoor te ondergaan. Dat volgt uit de medische verklaringen van 4 april 2024 en 11 november 2024 van zijn eigen GZ-psycholoog [naam 1] . In deze verklaring staat dat eiser dermate getraumatiseerd is en dat hij nog niet in staat is te praten over meegemaakte traumatische gebeurtenissen in zijn land van herkomst en tijdens zijn vlucht naar Nederland. Dit is ook de reden dat de minister de aanvraag had moeten behandelen in de verlengende asielprocedure. Het asielrelaas en de medische aspecten hadden samen behandeld moeten worden. De minister had daarbij het onderzoek van Bureau medisch advies (BMA) moeten afwachten en de resultaten daarvan moeten meenemen in de besluitvorming. Nu is er namelijk onzorgvuldig beslist op het asielrelaas en heeft dit nadelige gevolgen voor eiser. Zo moet eiser wisselen van opvang, voogd en psychiater.
4.1.
Eiser heeft in totaal vier afspraken gehad bij Medifirst. In het rapport van 6 maart 2024 wordt geconcludeerd dat eiser gehoord kan worden. Hier wordt op teruggekomen in het advies van 13 april 2024 waarin wordt geconcludeerd dat eisers klachten van dien aard zijn dat hij eerst door een arts moet worden gezien. Dit gebeurt op 14 mei 2024. Arts [naam 2] concludeert dat eiser psychische klachten heeft en daardoor beperkingen op het gebied van het onder woorden brengen van het asielrelaas. Hierdoor kan eiser op dat moment niet worden gehoord. Het advies is om eiser over 2 maanden opnieuw uit te nodigen bij Medifirst. Op 16 juli 2024 wordt eiser wederom gezien door een arts van Medifirst. Arts [naam 3] concludeert in haar rapport van 16 juli 2024 dat eiser ondanks zijn psychische klachten consistent overkomt en duidelijke en heldere antwoorden geeft op vragen. Verder geeft eiser aan graag het gehoor te willen doen. De arts stelt dat dit niet belastbaar lijkt voor eiser omdat hij over gebeurtenissen kan praten en hij onder behandeling is. Geconcludeerd wordt dat eiser gehoord kan worden. Wel geeft de arts mee dat er rekening mee moet worden gehouden dat eiser door spanningen en mogelijke concentratieproblemen zijn verhaal mogelijk niet op een chronologische en consistente manier kan vertellen. De arts adviseert daarom om eiser de tijd te geven om te antwoorden, extra pauzes te nemen en de vragen te herformuleren indien nodig.
4.2.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) blijkt dat de minister met inachtneming van de vergewisplicht mag uitgaan van de medische adviezen horen en beslissen die aan hem zijn uitgebracht door Medifirst. [1] De rechtbank is van oordeel dat de adviezen van Medifirst zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inhoudelijk concludent zijn. Eiser is tot tweemaal toe onderzocht door een arts en op 16 juli 2024 deze is gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat eiser gehoord kon worden. De verklaring van psycholoog [naam 1] van 4 april 2024 is geen reden om aan dit advies te twijfelen. De voogd van eiser heeft op de zitting toegelicht dat de inhoud van deze verklaring bij het spreekuur van Medifirst is besproken. Dat blijkt ook uit de adviezen van 16 april 2024 en 31 mei 2024 waarin staat dat eiser onder behandeling staat voor zijn psychische klachten en medicatie gebruikt. Dit komt overeen met de inhoud van de verklaring van psycholoog [naam 1] . De arts is op 31 mei 2024, net als psycholoog [naam 1] , tot de conclusie gekomen dat eiser op dat moment nog niet in staat was om te praten over de door hem doorgemaakte traumatische gebeurtenissen. Uit het advies van 16 juli 2024 blijkt echter dat de situatie van eiser op dat moment verbeterd is, waardoor hij wel gehoord kan worden. De in beroep overgelegde verklaring van psycholoog [naam 1] van 11 november 2024 geeft geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. In deze verklaring stelt de psycholoog namelijk geen uitspraken te kunnen doen over de vraag of eiser al dan niet gehoord kan worden.
4.3.
Vervolgens heeft de minister het nader gehoor op 23 september 2024 gepland. Eiser heeft de vragen van de gehoormedewerker duidelijk beantwoord en hij heeft een helder beeld gegeven van de gebeurtenissen uit zijn verleden. De gehoormedewerker heeft tijdens het nader gehoor pauzes genomen. Ook heeft eiser zelf verklaard dat het goed met hem gaat en hij geen last ervaart van concentratieproblemen of hoofdpijn. [2] Gedurende het gehoor is ook aan hem gevraagd of het goed met hem gaat. [3] De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding in het nader gehoor om te oordelen dat eiser niet gehoord had kunnen worden. Verder geeft eiser ook niet aan wat hij dan wel had willen verklaren of op welke wijze het gehoor niet goed ging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser in staat was om gehoord te worden. Dit betekent dat de minister bij de besluitvorming van de inhoud van het gehoor uit heeft mogen gaan.
4.4.
Daarnaast volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de minister gehouden is om het resultaat van het BMA-onderzoek af te wachten alvorens hij een beslissing neemt op de asielaanvraag en hoeft deze ook niet mee te nemen in de beoordeling. Het BMA-onderzoek ziet immers op een andere vraag, namelijk of er sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van een medische behandeling en zo ja, of de medische behandeling die eiser nodig heeft beschikbaar is in zijn land van herkomst. De rechtbank ziet daarom ook niet in waarom de minister onderhavige zaak, om die reden, in de verlengende asielprocedure had moeten behandelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister nader onderzoek moeten doen naar de nationaliteit van eiser?
5. Eiser stelt verder dat de minister er ten onrechte vanuit gaat dat hij de Guinese nationaliteit heeft. In het nader gehoor heeft hij namelijk verklaard de Liberiaanse nationaliteit te hebben. Verder heeft de minister onvoldoende gedaan om de werkelijke nationaliteit van eiser te onderzoeken. Doorgaans gebruikt de minister opnames van gesprekken om de nationaliteit van een vreemdeling te achterhalen aan de hand van het taalgebruik. Dit is niet gebeurd.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de minister in dit geval stellen dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat eiser de Guinese nationaliteit heeft. Eiser heeft zowel bij aanmelding bij de politie op 25 januari 2023, als tijdens het aanmeldgehoor op 15 februari 2023 verklaard de Guinese nationaliteit te hebben. Ook heeft eiser in Italië aangegeven de Guinese nationaliteit te hebben. In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij niet weet of hij de Liberiaanse nationaliteit bezit. [4] Eiser heeft verder geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij de Liberiaanse nationaliteit heeft. Gelet hierop heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om een taalanalyse te laten verrichten. Er is namelijk geen sprake van (gerede) twijfel aan de eerdere verklaringen van eiser. Op zitting heeft eiser nog gesteld dat niet mag worden uitgegaan van zijn eerste verklaringen omtrent zijn nationaliteit omdat hij destijds niet in staat was om volledig en juist te verklaren. Dit betoog slaagt niet. Uit de medische verklaring van psycholoog [naam 1] van 4 april 2024 volgt namelijk dat eiser toentertijd moeilijk kon verklaren over de gebeurtenissen in zijn land van herkomst en niet in het algemeen niet kan verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister eiser een asielvergunning moeten verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000?
6. Tot slot betoogt eiser dat de minister ten onrechte voorbij is gegaan aan het betoog van eiser dat hij bij terugkeer naar Liberia of Guinee wederom op straat zal komen. [5] Gelet op zijn trauma’s, het gegeven dat hij geen familie meer heeft die hem in Guinee en/of Liberia kan opvangen en hij geen toegang heeft tot een psychiater zal hij dit niet overleven. Dit is een asielgerelateerde grond die eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht en waar de minister in de besluitvorming ten onrechte niet op gereageerd heeft. Het voorgaande had reden moeten zijn om aan eiser een asielvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
6.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt terecht in de besluitvorming dat eisers problemen in Liberia niet worden aangemerkt als asielmotief aangezien ervan wordt uitgegaan dat eiser de Guinese nationaliteit heeft en de gestelde problemen plaats hebben gevonden in Liberia. Ten aanzien van Guinee heeft de minister er in de besluitvorming, onder verwijzing naar het thematisch ambtsbericht Guinee van 30 april 2020, op gewezen dat in Guinee sprake is van adequate opvang voor minderjarigen zoals eiser. Dit is door eiser weliswaar op zitting betwist, maar deze stelling is niet onderbouwd zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat. Van een gebrek in de besluitvorming is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook ABRVS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086.
2.Nader gehoor, pagina 3.
3.Nader gehoor, pagina 6.
4.Zie pagina 5 van het rapport nader gehoor.
5.Eiser verwijst hierbij naar artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest.