ECLI:NL:RBDHA:2025:8888
Rechtbank Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is ingediend op 19 september 2023, en verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat eiser rechtsgeldig verweerder in gebreke heeft gesteld op 20 oktober 2024. Het beroep is tijdig ingesteld op 21 november 2024 en is kennelijk gegrond. De rechtbank legt verweerder een termijn op van twee weken om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank een langere termijn oplegt. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Eiser verzoekt om vaststelling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die zijn vastgesteld op € 1.442. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht van € 187 moet worden vergoed.