ECLI:NL:RBDHA:2025:9075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.13715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht wegens veroordeling voor bijzonder ernstig misdrijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd behandeld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 27 februari 2025 besloten de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht in te trekken, omdat hij onherroepelijk is veroordeeld voor een poging tot doodslag. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, gezien zijn strafblad en de ernst van de gepleegde misdrijven. Eiser heeft in het verleden meerdere geweldsmisdrijven gepleegd, waaronder bedreigingen en een woningoverval. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelt dat hij geen bijzonder ernstig misdrijf heeft gepleegd en dat de intrekking van zijn vergunning niet evenredig is, verworpen. De rechtbank concludeert dat de minister de intrekking van de verblijfsvergunning op een deugdelijke wijze heeft gemotiveerd en dat er sprake is van een actuele en werkelijke bedreiging voor de samenleving. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13715

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 27 februari 2025. De minister heeft met dat besluit de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2020 ingetrokken. Eiser krijgt ook geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek om medische redenen. Eiser kan geen rechten ontlenen aan het Unierecht. De minister heeft eiser geen terugkeerbesluit of een inreisverbod opgelegd, maar wel een vertrekplicht. De minister heeft eiser gesignaleerd in het SIS [1] voor de duur van tien jaar.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
Waar gaat deze zaak over?
2. Tussen partijen is in geschil of de minister de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser terecht met terugwerkende kracht heeft ingetrokken in verband met zijn veroordeling voor een misdrijf in Nederland. Aan een vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is, kan een asielvergunning slechts worden ingetrokken als hij bij onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap. In geschil is in het bijzonder de vraag of sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf en de vraag of eiser een gevaar vormt voor de gemeenschap. Bij de beantwoording van de vragen zal de rechtbank de arresten van het Hof van Justitie [2] van 6 juli 2023 [3] betrekken en de uitspraak van de Afdeling [4] van 19 maart 2025. [5]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. De minister heeft de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd terecht met terugwerkende kracht ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval wel sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf in de zin van de Kwalificatierichtlijn. [6] Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De minister heeft de intrekking van eisers asielvergunning voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2020 gebaseerd op artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [7] en op de zogenoemde glijdende schaal van artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb. [8]
Wat ging aan deze zaak vooraf?
4. Eiser had een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden vanaf 13 april 1995. Omdat de redenen voor het verlenen van deze verblijfsvergunning voor de minister niet meer te achterhalen zijn, is voor wat betreft de verleningsgrond uitgegaan van een subsidiaire beschermingsstatus: bij terugkeer naar Somalië loopt eiser een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. [9] Sinds de nieuwe Vw is deze verblijfsvergunning van rechtswege omgezet naar een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
4.1.
Op 16 augustus 2021 heeft de minister het voornemen kenbaar gemaakt om de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2020 in te trekken. De minister heeft aangegeven dat eiser door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast (het Unierechtelijke openbare-ordecriterium). De minister vindt daarvoor van belang dat aan eiser in totaal meer dan tien maanden straffen en maatregelen zijn opgelegd voor het plegen van veel misdrijven. Zo heeft eiser in de periode van
1 februari 2020 tot en met 21 april 2020 zijn moeder en halfzusje met de dood bedreigd. Ook heeft hij gedreigd om hun huis in brand te steken. Op 8 april 2020 heeft eiser een raam en een bloempot van zijn moeder kapot gemaakt. Zijn moeder en halfzusje verklaarden dat eiser geld wilde hebben en zich agressief gedroeg. Op 18 april 2020 heeft eiser een woningoverval gepleegd. De slachtoffers heeft eiser in hun woning een aantal keren tegen het hoofd geslagen waarna hij de handtas heeft gestolen. Op 19 april 2020 heeft eiser zich wederom schuldig gemaakt aan een geweldsmisdrijf. Eiser is naar een huis gegaan en heeft het slachtoffer in het gezicht gespoten met pepperspray. Met het vonnis van 6 oktober 2020 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Assen eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. Daarvan waren drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De proeftijd is op 21 oktober 2020 ingegaan met daarbij als algemene voorwaarde dat eiser voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. Aan het voorwaardelijke deel van de straf heeft de rechtbank diverse voorwaarden verbonden, waaronder dat hij zich gedurende de proeftijd zal onthouden van drugs en alcohol. [10]
4.2.
Op 23 september 2024 is een aanvullend voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht kenbaar gemaakt omdat eiser, na eerdervermeld voornemen van 16 augustus 2021, opnieuw is veroordeeld. Ditmaal is eiser op 25 mei 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen [11] veroordeeld voor het plegen van een poging tot doodslag, gepleegd in de periode van 4 juni 2021 tot en met 5 juni 2021. Eiser is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft eiser volledig toerekeningsvatbaar bevonden. Het door eiser ingesteld hoger beroep tegen dit vonnis is op 2 juni 2023 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk verklaard. [12]
4.3.
Op 28 februari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen eiser veroordeeld voor een poging tot doodslag, gepleegd op
26 september 2022 [13] tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van de tijd die eiser in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft in het vonnis meegewogen dat eiser eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat hij onderhavig feit heeft gepleegd in de proeftijd van eerdere veroordelingen, terwijl hij net 17 dagen op vrije voeten was. Het door eiser ingesteld hoger beroep tegen dit vonnis heeft op 8 december 2023 tot een vrijspraak geleid van de poging tot doodslag en zware mishandeling bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [14] Het Gerechtshof heeft aangegeven dat wat er exact in de woning is gebeurd, niet met enige mate van zekerheid is vast te stellen omdat de verklaringen van eiser en slachtoffer uiteenlopen. Eiser heeft weliswaar bekend dat hij het slachtoffer met zijn vuisten heeft geslagen, maar er is hem geen (eenvoudige) mishandeling ten laste gelegd. Op 2 oktober 2024 heeft de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eiser een vergoeding ten laste van de Staat toegekend voor schade die hij ten gevolge van de ondergane detentie in de strafzaak heeft geleden ten bedrage van 43.720,- euro. [15]
Besluitvorming
5. Eiser heeft de vrees voor vervolging bij terugkeer naar Somalië aannemelijk gemaakt. Hij kan daarom worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is echter ingetrokken omdat eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Eiser is immers onherroepelijk veroordeeld voor poging tot doodslag op 25 mei 2022 (onherroepelijk geworden op 12 mei 2023). Dit kan worden gekwalificeerd als een bijzonder ernstig misdrijf in de zin van artikel 14 van de Kwalificatierichtijn. Poging tot doodslag is een bijzonder ernstig geweldsdelict. Dit is een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap vormt en eiser heeft gezorgd voor een onveilig gevoel in de samenleving. Omdat het gaat om een ernstig geweldsmisdrijf blijft de dreiging die van eiser uitgaat langer actueel. De zaak waarvoor eiser is vrijgesproken is niet betrokken bij het oordeel of de vergunning kan worden ingetrokken. Die veroordeling is dan ook niet opgenomen in de tabel met belangrijke veroordelingen maar is enkel aangehaald om aan te geven dat eiser na 2021 wel degelijk nog geweld heeft gebruikt terwijl hij verklaarde geen geweldsmisdrijven meer te hebben gepleegd. Dat hij voor de mishandeling niet is veroordeeld omdat aan hem geen (eenvoudige) mishandeling was ten laste gelegd, doet daar niet aan af. De minister heeft verwezen naar het beleid zoals dat is neergelegd in paragraaf C2/7.10.1 van de Vc. [16]
5.1.
Omdat eiser een vluchteling is, vaardigt de minister geen terugkeerbesluit uit en wordt geen inreisverbod opgelegd. Wel wordt eiser gesignaleerd in het SIS voor de duur van 10 jaar. De weigering om eiser verblijf toe te staan is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verder is overwogen dat de afwijzing ook niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Wat vindt eiser?
6. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en stelt, kort samengevat, dat onvoldoende gemotiveerd is dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. De minister is er ten onrechte vanuit gegaan dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf, nu in plaats van de maximale straf van 10 jaar enkel volstaan is met de oplegging van een straf van 30 maanden, waarvan de helft voorwaardelijk is. Gelet op de Richtlijn voor strafvordering is voor de poging doodslag geen bijzonder hoge straf opgelegd. [17] Eiser vormt geen actuele en werkelijke bedreiging voor de openbare orde. Dit is, volgens eiser, onvoldoende gemotiveerd.
Wanneer is sprake van een bijzonder ernstig misdrijf?
7. In het arrest M.A. heeft het Hof van Justitie een aantal handvatten geformuleerd die de lidstaten kunnen gebruiken om vast te stellen of een misdrijf een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ is. [18] De Afdeling stelt in eerdervermelde uitspraak van 19 maart 2025 vast dat het Hof van Justitie heeft geantwoord dat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn gaat over misdrijven van buitengewone ernst en daarom strikt moet worden uitgelegd. De toepassing van deze bepaling vereist een volledig onderzoek naar alle omstandigheden van het specifieke geval. De straf die op een misdrijf is gesteld, is van groot belang, maar niet doorslaggevend. De lidstaat moet volgens het Hof ook kijken naar de aard van het gepleegde feit, de schade die teweeg is gebracht, de gevolgde strafprocedure, de aard van de straf en het antwoord op de vraag of de meeste rechterlijke instanties het feit aanmerken als ernstig misdrijf.
7.1.
Het moet volgens het Hof gaan om een definitieve veroordeling voor een misdrijf, dat gezien de specifieke kenmerken uitzonderlijk ernstig is, omdat het behoort tot de misdrijven die de rechtsorde van de samenleving het meest aantasten. Omdat in artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn ‘misdrijf’ staat en de bepaling strikt moet worden uitgelegd, moet het gaan om een misdrijf dat afzonderlijk beschouwd ‘bijzonder ernstig’ is. Deze mate van ernst kan niet worden bereikt door een cumulatie van afzonderlijke strafbare feiten die elk op zichzelf niet een bijzonder ernstig misdrijf zijn.
7.2.
Bij de beoordeling van de ernst van het misdrijf moet de minister rekening houden met alle omstandigheden van het betrokken geval. Daarbij is de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling door de strafrechter van aanzienlijk belang. Daarnaast zijn de aard van het misdrijf, de hoogte van de op het misdrijf gestelde straf en de hoogte van de opgelegde straf van essentieel belang. Dit betekent dat alleen misdrijven waarvoor een straf is opgelegd die in het licht van de in de lidstaat gebruikelijke strafmaat bijzonder zwaar is, bijzonder ernstig zijn. Ook moet de minister nagaan in welke mate het gepleegde misdrijf de rechtsorde van de samenleving heeft aangetast. De minister moet rekening houden met alle omstandigheden rond het plegen van het misdrijf, waaronder de vraag of het misdrijf opzettelijk is gepleegd, of er verzachtende of verzwarende omstandigheden zijn en wat de aard en omvang van de veroorzaakte schade is. Met media-aandacht of de publieke opinie mag bij de beoordeling geen rekening worden gehouden. Een lidstaat mag bij de toepassing van de bepaling minimumdrempels vaststellen, maar deze moeten in overeenstemming zijn met de in het arrest bedoelde mate van ernst en mogen het niet mogelijk maken dat een misdrijf zonder individuele beoordeling als ‘bijzonder ernstig’ wordt aangemerkt.
7.3.
Het Hof overweegt onder verwijzing naar zijn arrest van 6 juli 2023, XXX, [19] dat naast de vaststelling dat iemand is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf, ook moet worden aangetoond dat hij een bedreiging vormt voor de samenleving van de lidstaat waarin hij zich bevindt. Het tweede vereiste voor de toepassing van artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn is dus dat moet worden vastgesteld of een vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging is voor een fundamenteel belang van de samenleving. De autoriteiten moeten nagaan of de vreemdeling geneigd is om zijn gedrag in de toekomst te herhalen. Maar het is ook mogelijk dat alleen het gedrag in het verleden al een bedreiging voor de samenleving oplevert. Hoe meer tijd is verstreken tussen de definitieve veroordeling en het besluit om de vluchtelingenstatus te weigeren of een vergunning in te trekken, hoe meer de autoriteiten rekening moeten houden met ontwikkelingen na het plegen van het misdrijf. Daarbij moet het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen. De bedreiging die de vreemdeling vormt, moet worden afgewogen tegen de rechten van een vluchteling.
7.4.
Uit het arrest M.A. volgt dat artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn strikt moet worden uitgelegd. Het Hof heeft in dit verband overwogen dat de vereiste mate van ernst niet kan worden bereikt door een cumulatie van strafbare feiten die op zichzelf niet bijzonder ernstig zijn. Een vreemdeling moet ten minste één misdrijf hebben gepleegd dat bijzonder ernstig is. De duur van de opgelegde straf is een van de omstandigheden die de minister moet meewegen bij de beoordeling van de ernst van het misdrijf. De minister mag niet uitgaan van de optelsom van de opgelegde straffen. De minister moet beoordelen of voor een van de misdrijven waarvoor een vreemdeling definitief is veroordeeld, een straf is opgelegd die erop duidt dat het gepleegde misdrijf bijzonder ernstig is.
7.5.
Uit het arrest M.A. volgt dat de minister een minimumdrempel kan vaststellen voor de duur van een gevangenisstraf of maatregel. Bij het bepalen van de hoogte van deze drempel, moet de minister er rekening mee houden dat het moet gaan om misdrijven die de rechtsorde van Nederland het meest aantasten. De drempel die zij vaststelt, moet deze mate van ernst weerspiegelen. Uit het arrest volgt dat de minister steeds aan de hand van alle omstandigheden van het geval moet beoordelen of het misdrijf bijzonder ernstig is. Ook als een straf of maatregel aan de minimumdrempel voldoet, moet de minister motiveren waarom het misdrijf in het concrete geval bijzonder ernstig is. Daarbij moet de minister ook eventuele verzachtende omstandigheden betrekken.
7.6.
Verder is in de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2025 geoordeeld dat paragraaf C2/7.10.1 van de Vc, ten tijde van belang, niet in overeenstemming is met het arrest M.A. voor zover in deze paragraaf staat dat het aantal maanden onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf in totaal ten minste tien maanden moet zijn.
Toepassing in onderhavige zaak
8. In de onderhavige zaak heeft de minister de duur van de opgelegde straffen waarvoor eiser was veroordeeld, niet opgeteld. Gelet op de bestreden besluit heeft de minister ingezoomd op de op 12 mei 2023 onherroepelijke veroordeling van 25 mei 2022 voor een poging tot doodslag, hiervoor uiteengezet onder 4.2. Dit is het misdrijf waaruit volgens de minister volgt dat sprake is van een bijzonder ernstig strafbaar feit.
8.1.
Zoals reeds hiervoor uiteen is gezet gaat het met name over de vraag of eiser een actuele en werkelijke bedreiging voor de openbare orde vormt.
8.2.
De minister heeft overwogen dat eiser zich in de periode van 4 juni 2021 tot en met 5 juni 2021 te Assen schuldig heeft gemaakt aan (onder meer) een poging tot doodslag. Daarbij is meegewogen dat het misdrijf heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig moet voelen. De minister heeft acht geslagen op het strafvonnis van 25 mei 2022 waarin is vermeld dat de rechtbank de poging tot doodslag eiser zwaar aanrekent. Een poging tot doodslag is een gewelddadig feit waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengt. Daarbij is aangegeven dat eiser en de medeverdachte de telefoon van het slachtoffer hebben meegenomen waardoor het slachtoffer telefonisch niet om hulp kon vragen. Eiser heeft het slachtoffer veelvuldig in zijn gezicht, op het hoofd en tegen het lichaam geslagen. Eiser heeft het slachtoffer tegen zijn ribben geschopt en heeft zijn keel dichtgeknepen. Het slachtoffer heeft daarbij vervolgens meerdere keren het bewustzijn verloren. De minister heeft hierbij ook meegewogen dat het slachtoffer, door toedoen van eiser, ernstig letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen en als gevolg van het handelen van eiser had kunnen overlijden. In het vonnis van 25 mei 2022 is door de rechtbank geoordeeld het handelen van eiser volstrekt ontoelaatbaar te vinden en dat het niet aan het handelen van eiser is te danken dat het gevolg, overlijden van het slachtoffer, niet is ingetreden.
8.3.
De minister heeft rekening gehouden met de aanwezigheid van verzachtende of verzwarende omstandigheden en heeft in dit verband gewezen op het strafvonnis waarin is bepaald dat er geen aanleiding is gezien om eiser verminderd toerekeningsvatbaar te achten en dat eiser sinds 2019 steeds vaker in beeld komt waarbij sprake is van ernstige vermogens- en geweldsmisdrijven. De minister heeft ook acht geslagen op de diverse bijzondere voorwaarden die gesteld zijn om het recidive risico te beperken. De bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, omdat de reclassering zich ook geen helder beeld heeft kunnen vormen van wat eiser heeft bewogen en omdat hij ontkent. Daarnaast heeft de minister aangegeven dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een positieve gedragsverandering. Tijdens detentie is eiser nog positief getest op het gebruik van (soft) drugs. De kans op recidive is aanwezig en eiser wordt door derden door het aanbieden van begeleid wonen en door dagbesteding in toom gehouden waarbij de verklaring van de psycholoog van 17 oktober 2024 (door eiser ingebracht) ook is betrokken. Daarin is vermeld dat de verwachting is dat eiser, zonder hulp van derden, zal terugvallen in zijn oude gedrag. Eiser heeft volgens de minister niet aangetoond dat het risico op herhaling is verdwenen of verminderd. Ook heeft eiser volgens de minister geen lange periode goed gedrag in vrijheid laten zien.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister hiermee, anders dan eiser stelt, deugdelijk gemotiveerd dat hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. [20] Eiser neemt geen verantwoordelijkheid en toont geen inzicht in de ernst van zijn handelen. Dat blijkt ook duidelijk uit het intrekkingsgehoor waarin hij verklaart dat zijn criminele gedrag te wijten is aan zijn verslaving en uit de ontkenning het slachtoffer mishandeld te hebben. [21] Ook is niet aangetoond dat er sindsdien een positieve gedragsverandering heeft plaatsgevonden. De enkele stellingen van eiser dat sprake zou zijn van een drugspand en dat er geen schade zou zijn, maken het oordeel van de rechtbank niet anders.
8.5.
Verder heeft de minister ook deugdelijk gemotiveerd dat met de onherroepelijke veroordeling voor een poging tot doodslag sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf met inachtneming van het beoordelingskader uit het arrest M.A., en de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2025, als beschreven onder 7. tot en met 7.6. De minister heeft terecht bij haar standpunt betrokken dat in het strafvonnis ervoor is gekozen om eiser, gelet op de aard en ernst van het misdrijf, te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals bepleit door de verdediging, heeft de rechtbank Assen in het vonnis van 25 mei 2022 niet passend geacht, vanwege de ernst van de bewezenverklaarde feiten, waarbij een lange proeftijd van drie jaren is opgelegd. De minister heeft hierin terecht een bevestiging gezien dat de strafrechter van oordeel is dat een ernstig misdrijf is gepleegd. Poging tot doodslag is een ernstig misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap vormt. Eisers stelling dat hij geen bijzonder hoge straf heeft gekregen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, nu, zoals de Afdeling op 19 maart 2025 heeft geoordeeld, de straf die op een misdrijf is gesteld, weliswaar van groot belang is, maar niet doorslaggevend. De minister heeft zich ook niet enkel gebaseerd op de wettelijke straf die opgelegd kan worden voor poging tot doodslag. De minister stelt terecht dat een opgelegde straf een vereiste is dat beoordeeld dient te worden in het licht van en in samenhang met de overige vereisten die uit het arrest M.A., hiervoor uiteengezet, hetgeen de minister heeft gedaan. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 2 januari 2025 [22] kan eiser daarom ook niet baten.
Is de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM?
9. Eiser stelt dat ten onrechte geen beschermenswaardig familieleven is aangenomen en dat ten onrechte is overwogen dat de afhankelijkheid van zijn familie niet de gebruikelijke banden overstijgt nu het rapport van het Pieter Baan Centrum van 24 maart 2022 dit letterlijk benoemt. De moeder van eiser heeft eiser op jonge leeftijd meegenomen vanuit Somalië. Ook stelt eiser, in het kader van privéleven, dat hij een
settled migrantis en dat de minister verschillende feiten en omstandigheden niet deugdelijk heeft gemotiveerd, namelijk hoe zwaar het feit weegt dat eiser sinds 9-jarig leeftijd in Nederland woont. Hij woont hier dus ruim 30 jaar. Dit dient in zijn voordeel mee te wegen. In dat verband doet eiser een beroep op rechtspraak van het EHRM [23] waaruit is af te leiden dat langdurig rechtmatig verblijf van een
settled migrantin een gastland waardoor met dat land ontegenzeggenlijk (zeer) sterke banden bestaan, veel gewicht ten voordele voor eiser in de schaal legt en wel zodanig dat er sprake moet zijn van zwaarwegende redenen om beëindiging van het verblijf te rechtvaardigen. Bij het bepalen van de hechtheid van de banden met Somalië is onvoldoende meegewogen dat eiser op zeer jonge leeftijd naar Nederland is gekomen en hier praktisch zijn hele leven woont en nooit voor langere duur is teruggegaan naar Somalië. Ook is onvoldoende kenbaar meegewogen dat de familieleden van eiser allemaal in Nederland wonen en zelfs de Nederlandse nationaliteit hebben en daardoor ook zeer sterke banden met Nederland hebben en weinig tot geen banden met Somalië hebben. Er zijn daarom geen zwaarwegende redenen aanwezig om de uitzetting van eiser te rechtvaardigen.
9.1.
Op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder c, Vb en paragraaf C5/4.1.5 Vc heeft de minister in het bestreden besluit ambtshalve beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier gelet op artikel 8 van het EVRM. Daarin is het recht op privé- en gezinsleven neergelegd. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser weliswaar privéleven heeft in Nederland, maar dat een inbreuk daarop gerechtvaardigd is, omdat het belang bij het beschermen van de openbare orde in Nederland zwaarder weegt dan eisers belang bij het uitoefenen van zijn privéleven. Beschermenswaardig familieleven met de moeder, zus, broer, halfzus en het neefje van eiser is niet aangenomen omdat niet is gebleken van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
9.2.
De beroepsgronden van eiser slagen niet. Niet in geschil is dat eiser privéleven heeft in Nederland. De minister heeft echter de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. De minister heeft namelijk het belang van Nederland bij bescherming van de openbare orde zwaar in eisers nadeel mogen laten wegen. Daarnaast heeft de minister de lange verblijfsduur van eiser in Nederland op voldoende wijze gewogen. De minister heeft namelijk kunnen overwegen dat eisers banden met Nederland, ondanks de lange verblijfsduur, niet sterk zijn. Niet alleen heeft eiser opgeteld gedurende ongeveer 6 jaar in de gevangenis verbleven of in een kliniek, maar daarnaast heeft hij in de periodes daarbuiten bepaald geen bijdrage geleverd aan de Nederlandse samenleving door vele strafbare feiten te plegen en niet te zorgen voor een stabiel inkomen uit werk. Niet gebleken is dat eiser vanwege zijn medische situatie of sterke sociale banden gebonden is aan Nederland. De minister heeft ook kunnen overwegen dat eiser het contact en de wijze van voorzetting daarvan met zijn familieleden en vrienden door het plegen van strafbare feiten in Nederland zelf op het spel heeft gezet en dat hij met hen het contact kan blijven onderhouden zoals hij dat ook vanuit de gevangenis heeft gedaan, namelijk met moderne communicatiemiddelen. Dat eiser diploma’s en certificaten heeft behaald, legt volgens de minister wel enig positief gewicht in de schaal, maar de minister heeft daarin geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging alsnog in het voordeel van eiser te laten uitvallen.
9.3.
De minister heeft tot slot in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat geen sprake is van familieleven tussen eiser, zijn moeder, zus, broer, halfzusje en neefje, aangezien niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De verwijzing naar het rapport van het Pieter Baan Centrum heeft de minister onvoldoende mogen vinden voor een ander oordeel.
Is de intrekking evenredig?
10. Eiser stelt dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning niet evenredig is nu de minister ten onrechte niet heeft gewaarschuwd alvorens over te gaan tot intrekking van zijn verblijfsvergunning. Dit klemt temeer nu eiser is aangemerkt als vluchteling en er daarom vanuit wordt gegaan dat hij niet terug kan keren naar Somalië. Woning en stabiliteit zijn van belang om recidive te voorkomen. Door de intrekking van de vergunning zal eiser illegaal in Nederland zijn en dit kan negatieve gevolgen voor hem opleveren. Daarmee is onvoldoende rekening gehouden. De intrekking is niet in het belang van de maatschappij. Op dit punt bevat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
10.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stellingen. Op grond van artikel 4:84 van de Awb [24] blijft toepassing van een beleidsregel achterwege als dat voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In dit geval zijn de beleidsregels zoals neergelegd in onderdeel C2/7.10.1 van de Vc over de openbare orde relevant als afwijzingsgrond. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de intrekking niet in het belang is van de samenleving. Hiervoor is immers reeds geoordeeld dat de minister deugdelijk gemotiveerd heeft dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf en dat eiser een actuele en werkelijke bedreiging voor de openbare orde vormt. Dan hoeft de minister niet te toetsen of eiser zich kan handhaven in Nederland of daarbuiten. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het doel van het beleid, te weten het beschermen van de openbare orde in Nederland, bereikt kan worden door de intrekking van de verblijfsvergunning. Eiser kon, na de veroordelingen die in de loop van de jaren vrij snel achter elkaar volgden, er niet op vertrouwen dat de minister daaraan geen verblijfsrechtelijke gevolgen zou verbinden. In die zin had eiser een eigen verantwoordelijkheid in het voorkomen van het plegen van strafbare feiten, temeer nu in de strafvonnissen herhaaldelijk voorwaardelijke straffen zijn opgelegd. De minister heeft, gelet hierop, zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom in dit geval een waarschuwing niet meer volstond. Als gevolg van het bestreden besluit heeft eiser geen rechtmatig verblijf meer in Nederland en wordt hij geacht zelfstandig uit Nederland te vertrekken. Dat de gevolgen van de intrekking onevenredig zijn, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft niet onderbouwd op grond van welke bijzondere omstandigheden hij zich onderscheidt van andere vreemdelingen die vanwege strafrechtelijke antecedenten te maken krijgen met een intrekking van hun verblijfsvergunning. De aanwezigheid van familie in Nederland, evenals het feit dat eiser al lang in Nederland woont, is, gelet op wat hiervoor in het kader van familieleven is overwogen, onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd terecht met terugwerkende kracht ingetrokken. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de SIS-signalering in stand kan blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Schengeninformatiesysteem.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.Het gaat hier om de arresten in de zaken XXX, C-8-22, ECLI:EU:C:2023:542 en M.A., C-402/22, ECLI:EU:C:2023:543.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Richtlijn 2011/95 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.
7.Vreemdelingenwet 2000.
8.Vreemdelingenbesluit 2000.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
10.Parketnummer 18/1111619-20.
11.Parketnummer 18-158195-21.
12.Parketnummer 21-002276-22.
13.Parketnummer 18-244735-22.
14.Parketnummer 21-001189-23.
15.Parketnummer 21-001189-23.
16.Vreemdelingencirculaire 2000.
17.2019R006.
18.Zie overwegingen 40 tot en met 45 van het arrest M.A., ECLI:EU:C:2023:543.
19.ECLI:EU:C:2023:542.
20.vgl. de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:820.
21.Bld. 4 en 5 van het intrekkingsgehoor van 25 mei 2022.
23.Maslov t. Oostenrijk, Munir t. Denemarken.
24.Algemene wet bestuursrecht.